Op een ouwe fiets moet je het leren

20170326_140229

Op een een ouwe fiets moet je het leren, dat was het eerste wat bij me opkwam. Op een uitgebreide zondagse wandeling met de hond kwam ik dit exemplaar tegen. ,,Eigenlijk best een raar spreekwoord.” Iedereen leert het bijna op een nieuwe fiets. Hoe oud is een kind als hij zijn eerste fietsje krijgt? 3 of 4 jaar? Iedereen kan het zich waarschijnlijk nog wel herinneren, een slapeloze nacht in volle verwachting. ’s Morgens veel te vroeg opstaan omdat de spanning onverdraaglijk werd. En dan uitpakken dat roze, rode of felgroene gevaarte, vaak nog met zijwieltjes. Helemaal blij was je, nog niet wetend hoeveel geschaafde knieën en ellebogen het nog gaat opleveren. We leren het dus op een nieuwe fiets. Alle insinuaties slaan dus nergens op. Ik wil het maar even gezegd hebben. Maar dit terzijde, ik moet vooral aan de geschiedenis van de fiets denken.

 

Waarom staat het barrel hier? Is het een gestolen exemplaar of is een dronken Groessense boerenzoon vanuit Arnhem komen fietsen en met zijn kracht het aan diggelen getrapt. Zou hij er alleen op hebben gezeten of was hij met een plaatselijke schone en hebben ze het laatste stuk gelopen naar een geschikte plek? Het is in ieder geval niet mijn eigen fiets die onlangs bij het station is gestolen. Die was nog zo goed als nieuw. Ik was van plan om meer te fietsen, dat is goed voor je gezondheid. Dat staat nu al weer een paar maanden stil. Ooit moet er iemand zijn geweest die deze fiets ook heeft gekocht. Sparend voor een mooi exemplaar om met moeder de vrouw op zomerse dagen door de omgeving te fietsen. Of misschien ook wel een te dikke man die dacht aan zijn gezondheid. Mogelijk een ferme jongen die klaar was met zijn kinderfietsen en de lengte heeft bereikt om een echte herenfiets te bestijgen? Wie zal het zeggen.

 

Ik word altijd een beetje melancholisch, ook als een eenzame fiets zomaar ergens afgedankt langs de weg staat. Er zit een hele geschiedenis achter dit stuk oud ijzer en die zou ik graag achterhalen. Zijn er mensen blij mee geweest, waren ze teleurgesteld toen het gestolen was of heeft de fiets nog een eerlijk tweede leven mogen hebben. Alle diepte- en hoogtepunten wil ik graag horen. Volgens mij zit er dan zomaar een hele mooie roman in. Dan moeten we dat spreekwoord wel schrappen, want anders zou het wel eens een hele platvloerse en schelmse roman kunnen worden. Dat zit niet in me.

 

 

Zomerschoenen

Licht gebogen kijkt de man naar beneden en vraagt zich vertwijfeld af:

– ,,Zijn ze nu rood, of toch rosse?”

Twintig minuten ervoor was hij in de hem vertrouwde winkel binnengelopen. De man moest een nieuw paar hebben. Zijn vrouw had hem op het hart gedrukt rekening te houden met de zomervakantie. Ze bedoelde dat de nieuwe schoenen ook onder een korte broek moesten passen. Logisch, ook hij vindt het onesthetisch dat de wereldgemeenschap getuige moet zijn van blote benen in degelijke mannenschoenen. Gemakshalve gaat de man er vanuit dat zijn harige benen wel toonbaar zijn. Trouwens, een overbodig verzoek van zijn vrouw, in jaren heeft hij geen degelijke zwarte of bruine stappers gekocht.

– ,,Typische vrouwelijke controlezucht.”

Zijn aankoop van nieuwe schoenen is een welbeproefd procedé. Hij stapt de winkel binnen en gaat naar het rek met maat 45. Op het eerste oog pakt hij een paar geschikte, niet te dure schoenen. Binnen tien minuten staat hij weer buiten met de nieuwe schoenen aan. Hij heeft hiervoor geen vrouw nodig. Altijd zijn het sportieve schoenen, soms blauw, een andere keer met een eigenwijs streepje of een nutteloos versiersel. De laatste keer had hij felrode schoenen gekocht. Een fijn stel en de man mocht diverse complimenten in ontvangst nemen, sommige gemeend, andere met een spottende ondertoon. Het kan hem weinig schelen. Hij is niet modebewust, integendeel. Zelf oordeelt hij over zijn verschijning als weinig opvallend, gewoon een veertiger met overgewicht, meestal met een spijkerbroek en een overhemd, uiteraard door zijn vrouw gekocht via internet. Hij heeft een hekel aan kledingzaken, maar snel even een schoenenwinkel binnenlopen is geen probleem. Bovendien voedt zo’n blitzbezoek zijn afkeer voor de nette schoen van de zakenman of de onopvallende bruine gevallen die ambtenaren vaak dragen. Het allerergste zijn de ‘ballenschoenen’.

– ,,Later als ik groot ben, zoek ik wel uit waar die afkeer vandaan komt.”

Op dit moment heeft de man een ander probleem. In de winkel was hij overtuigd rode schoenen te hebben aangeschaft. Na de goede ervaringen met de vorige, kocht hij wederom rode schoenen, nu geen suède, maar canvas, voor de zomer. Hij was gevallen voor de rode zool. Op de terugweg naar zijn werk, hij had immers de lunchpauze gebruikt voor dit onbeduidende, maar noodzakelijke karweitje, viel het hem op dat mensen naar hem keken. In het volle zonlicht observeerde hij zijn zomerschoenen nog eens goed.

– ,,Ze lijken wel rosse.”

Twee middelbare dames onderbreken hun geanimeerde gesprek en houden de pas even in.

– ,,Mooie schoenen, mijnheer.”

– ,,Euhh, dank u dames.”

Hij tovert een opgeluchte glimlach op zijn gezicht en besluit dat de schoenen rood zijn, ondanks een passerend groepje bakvissen dat besmuikt giechelt terwijl ze naar hem kijken. Zijn lichtvoetige tred wordt zelfs even zwevend als een mooie mediterrane dame van helft zijn leeftijd een volle lach naar hem toezendt.

– ,,Dit zijn sjansschoenen, rode sjansschoenen,” besluit de man.

Ook als twee gesoigneerde heren hem vriendelijk toeknikken, blijft hij bij zijn beslissing dat het rode sjansschoenen zijn. De collega’s vragen zich af waar zijn goede stemming vandaan komt, maar als ze zijn schoenen zien, weten ze genoeg. ’s Avonds krijgen de zomerschoenen de goedkeuring van zijn vrouw. Ze moest eens weten wat de schoenen teweegbrengen. De man houdt wijselijk zijn mond. Zijn zoon, meestal paraat met een snijdende opmerking over zijn nieuwste aanwinsten, zwijgt gelukkig.

20131102_134027

Enkele dagen later is er een schoolfeest. Zijn zoon wacht het moment af waarop zijn moeder weg is en vraagt tussen de bedrijven door:

– ,,Pap, mag ik je nieuwe schoenen lenen. Ze zijn ontzettend hip.”

Zorgvuldig heeft hij het moment afgewacht en de woorden gewogen. In zijn beleving is het woord hip dat het beste past bij zijn vader. Zijn moeder is er niet om er een stokje voor te steken en met het opzichtige gevlei over de schoenen, is hij zeker van zijn zaak.

– ,,Wees er zuinig op, ze moeten mee voor op vakantie.”

’s Avonds ziet de man zijn rode schoenen weggaan. De drager van zijn sjansschoenen loopt met gepaste trots de deur uit.

– ,,Ik zie je morgenvroeg wel, je hoeft niet op me te wachten vannacht.”

Dat was de man ook niet van plan, hij wenst zijn zoon een fijn feest toe en pesterig zegt hij nog:

– ,,Morgenvroeg? Morgenvroeg zal wel in de middag worden, want de uitdrukking ‘s Avonds de kerel, ‘Morgens de kerel! ken je zeker niet?”

Zijn zoon reageert niet.

De volgende ochtend wordt de man gewekt door galmend gezang van zijn zoon die onder de douche staat. Bij het ontbijt kijkt hij zijn vader triomfantelijk aan met een blik die zegt ‘Hier staat de kerel!’. Tijdens de ochtendkoffie en de broodjes, kondigt het ochtendzonnetje aan dat hij een afspraak heeft om te gaan fietsen die middag. De man en zijn vrouw kijken elkaar zo verbaasd aan dat zoonlief begrijpt dat dit enige toelichting vereist.

– ,,Ik ga fietsen met Sarah, van school, je weet wel.”- ,,Oh, Sarah van school……?”

De man kent geen Sarah van school. Hij gaat ervan uit dat zijn vrouw meer weet. De sportieve instelling van zijn zoon daarentegen bevreemdt hem des temeer. Maar het vraagstuk is snel opgelost als andermaal gevraagd wordt zijn rode zomerschoenen beschikbaar te stellen. Voor zijn vrouw kan reageren, werpt hij haar een strenge blik toe en zegt tegen zijn zoon dat het goed is. De man beseft dat hij geen prille liefde in de weg mag staan, zeker niet die van zijn zoon met ‘Sarah van school’. Zijn vrouw weet hij te overtuigen dat de blauwe schoenen van vorig jaar nog wel kunnen en dat hun zoon voorzichtig is met zijn nieuwste aanwinst. Ondertussen heeft hij zich verzoend dat hij zijn zomerschoenen voorlopig niet zal dragen. Zoiets voelen vaders aan, zeker bij zoons met rode schoenen

– ,,Komt Sarah ook hier?” vraagt zijn vrouw nieuwsgierig.

– ,,Nee, want jullie doen dan altijd zo stom.’

Het gezicht van zijn zoon kleurt bijna net zo rood als de schoenen, maar de beslissing zijn ouders niet voor te stellen aan ‘Sarah van school’ is definitief.

20131102_133850

Die zomer gaan de rode zomerschoenen gewoon mee op vakantie al zitten ze niet aan de voeten van de man. Lopend door de straten van het Portugese vakantieplaatsje ziet hij zijn zoon op de rode schoenen lopen, een aantal meters achter hen aan. De arme jongen probeert zijn gevoel ergens anders te willen zijn, te onderdrukken. Hij fleurt helemaal op als ‘Sarah van school’ weer apt of sms’t. Hij kan niet wachten totdat hij met de rode schoenen weer fietstochtjes kan maken.

De man moet eerlijk toegeven, de schoenen zien er nog heel netjes uit, amper bezoedeld ondanks de vele fietstochtjes.

Inmiddels heeft de man nieuwe schoenen, voor de winter. Een soort bergschoenen, blauw met een geel stiksel. Zijn rode schoenen zijn naar school en op het eind van de week gaan ze op kamp. Ter kennismaking wordt het schooljaar opgeleukt met een survivalweekend in de Ardennen.

Overbodig verzoekt de man voorzichtig te zijn met ‘zijn’ rode schoenen als hij zijn zoon wegbrengt voor het weekend. In de verte vangt de man een blik op van ‘Sarah van school’ hoewel ze nog steeds geen kennis hebben gemaakt. Per ongeluk had hij zijn rode schoenen die zomer een keer zien fietsen. Achterop de fiets zat een beeldschoon meisje met opvallend lang kastanjebruin haar. Ze viel op, ook in de grote massa. Tevreden kijkt hij naar het stoere gezicht van zijn zoon en dan naar de rode zomerschoenen. Ze passen hem ook beter.

– ,,Ik zie je over een paar dagen, dan haal ik je op.”

20131102_134113

Op zondagavond staat hij bij school, onopvallend zoals zijn zoon dat wenst. Als de bus arriveert, stappen jongens en meisjes uit de bus. Ze overschreeuwen hun vermoeidheid om te tonen hoe leuk het is geweest. Zijn zoon is aan het dollen met andere jongens, terwijl ze hun bagage uit de bus pakken. Geen Sarah van school te zien in de buurt van zijn zoon.

Terwijl de man helpt de rugzak in de kofferbak te doen, kan hij zich niet inhouden.

– ”Waar is Sarah?’

Hij stelt de vraag zachtjes om zijn zoon niet voor gek te zetten. Die kijkt hem even gepijnigd aan, heel even maar.

,,Sarah wie? Ik ken helemaal geen Sarah.”

Hij neemt luidruchtig afscheid van zijn vrienden voordat hij de auto instapt. Op dat moment kan hij toegeven aan zijn vermoeidheid en zwijgt de rit naar huis, een zeer begrijpelijk zwijgen. De man stelt dan ook geen vragen. Even voor ze thuis zijn zegt de zoon:

– ,,Sorry pa, maar je schoenen waren de eerste dag al helemaal nat en onder de modder. Ik had bovendien nieuwe blauwe sokken aan en die hebben afgegeven. Ik heb de schoenen maar achtergelaten. Je kon ze niet meer aandoen. Sorry.”

Even is de man stil, heel even maar en zegt dan:

,,Jammer, maar als het op is, dan is het op. Trouwens de zomer is toch ten einde.”

Pax feminien, een lachertje natuurlijk

Dat mannen ‘mannetjes’ zijn,  is genoegzaam bekend. En door de opeenvolgende feministische golven zijn we ook gaan geloven dat al het wereldleed ongeveer veroorzaakt wordt door testosteron. Misschien is het waar, misschien ook niet. Is de wereldvrede daadwerkelijk gewaarborgd als vrouwen de macht hebben? Zullen we gelukkiger worden met een groot mondiaal matriarchaat? Ik waag het te betwijfelen. Mogelijk zal de wereld er ook niet slechter uitzien met vrouwenpower, al weet ik dat niet zeker.

Ooit in een ver verleden heb ik een jaar in een klas met overwegend meisjes gezeten. Ik kijk niet terug op een spectaculair jaar, ik wist niet waar het probleem lag toentertijd. Nu weet ik het, te veel aan vrouwen, bakvissen toen nog. De verschillende werkervaringen hebben mij geleerd dat de verfijning van elkaar afmaken bij vrouwen verder is geëvalueerd. Goed, openlijke machtsstrijd en borstgeroffel tussen mannen heb ik ook gezien. Maar nu ik richting de vijftig loop, herken ik pas de destructieve kracht van vrouwen in groepen. Lang heb ik geloofd in onderlinge vrouwensolidariteit, heimelijk was ik er wel jaloers op. Nu weet ik beter, die solidariteit bestaat tot aan de drempel van de deur. Zijn vrouwen eenmaal uit elkaars aura verdwenen, spelen vaak hele andere krachten. Roddel en achterklap zijn mijns inziens uitgevonden door vrouwen. Zijdelings maak ik het middelbare schoolgebeuren van mijn kinderen mee. Bij de oudste werd enige jaren geleden de klasdynamiek door het onderwijzend personeel beschreven als ‘de macht van de bijenkoninginnen’ die hun giftige uitwerking had op het hele groepsgebeuren met geknakte schoolcarrières aan toe. We zullen nooit weten hoe slachtoffers van deze kleine loeders zich later zullen ontwikkelen met persoonlijkheidsproblematiek. Mijn jongste zoon lijkt nu al de wijsheid te hebben die zijn vader in de midlifecrisis heeft verkregen. Op de spaarzame momenten van mededeelzaamheid geeft hij te kennen dat hij het gezellig heeft op school. Hij kan goed opschieten met zijn klasgenoten en ‘als die wijven weer onderling mot hebben, trekken we ons gewoon terug met de jongens’. Er zijn veel momenten dat ze zich terugtrekken heb ik begrepen. Hij zit er niet mee, voor hem is het een levensgegeven zoals gras groen is.

En dan het gevecht tegen het ideale vrouwbeeld. Natuurlijk wordt dat uitgebuit door ook veel mannelijke kapitalisten. Echter ik durf de stelling te verdedigen dat zij slechts misbruik maken van de onderlinge wedijver van vrouwen om maatje anorexia als hun ideaal te zien. En die dikke tieten zou het summum voor mannen zijn? Ik moet het eerste onderzoek nog zien dat beweert dat vrouwen met dikke tieten beter in de huwelijksmarkt ligt.

Misschien is de zogenaamde vrouwensolidariteit wel de grootste vijand van de vrouw zelf. Die zogenaamde hartsvriendinnelijkheid, waarbij alle intieme zaken worden gedeeld en ieder beddetail wordt besproken en gewogen. Alle gevoelens op ongeacht welk tijdstip zijn gemeengoed in de vriendinnengroep en als er geen wezenlijke zaken zijn, worden er wel issues gemaakt. Van niets wordt iets gemaakt en binnen no time is het een sociaal probleem. Heel vaak is de partner of vriend dan de oorzaak, of de man in het algemeen. Echter die zogenaamde solidariteit onderling komt vroeg of laat heel hard terug bij de deelneemsters. Het lijkt wel hoe groter de onderlinge verbondenheid des te groter is het geheugen. Op de meest onverwachte momenten worden persoonlijke ontboezemingen dan prijs gegeven aan de openbaarheid via de sociale media, op school of op het werk. Er is dan geen weg meer terug, het gif is gezaaid en de groepsdynamiek naar de kloten. Vrouwelijke oplossingen als praatsessies ten spijt, het mag niet meer baten.

Met deze gedachte ging ik het weekend in. Het laatste uur van de vrijdag was dit het gespreksonderwerp bij het afsluiten van de computers en de laatste sigaret. We, een mannelijke en een vrouwelijke collega, waren het hartgrondig met elkaar eens. Pax feminien bestaat echt niet. In de herfstzon liep ik naar het station. De trein stond er al en ik kon in mijn eentje zitten in een coupé. Na vijf minuten werd mijn zelfverkozen eenzaamheid in de trein verstoord door een ijskoningin van pakweg 17 jaar die met een trolleykoffer zich zelf ongenaakbaar nestelde schuin tegenover mij. Ze was slank en blond, niet bijzonder mooi, maar ze had wel oneindige lang benen. Haar door de make-up sprekende blauwe ogen gunde mij geen blik waardig en daar heb ik alle begrip voor. Ik mijmerde verder door te kijken naar de roltrap die vanuit de stationshal steeds weer nieuwe mensen op het perron uitspuugde. Een vermakelijk tijdverdrijf nu ik mijn mobieltje vergeten was. Opeens werd de ledigheid wreed verstoord. De blonde jonge dame begroette kirrend twee soortgenoten die ook de trein in stapte. Ze bleek te kunnen lachen en mijn vrees werd bewaarheid. Ik werd ingesloten door drie meisjes van net geen achttien, mogelijk waren ze nog jonger. Ik kon door de hoeveelheid plamuur niet een precieze leeftijdsinschatting maken.

  • ,,Hé EMO.” zij de blondine tegen het eerste meisje dat nu tegenover mij ging zitten.

  • ,,Ja, het is nog niet goed, ik heb het nog maar een keer uitgespoeld vanmorgen.”

  • ,,Beste mooi en nu gaat ze zich snijden.” flapte de dame die naast me ging zitten eruit.

    Ze had een beugel met plaatjes, maar lachte haar gebit zonder problemen bloot.

Uit de eerste hijgerige begroeting begreep ik dat de EMO die avond ervoor haar haren zwart had geverfd, maar ze beweerde dat het midden-bruin was. Ik zag het niet. Ze was zelf ook niet tevreden ondanks dat beide andere meisjes beweerden dat het heel mooi was. Van enige ongenaakbaarheid was niets meer te bespeuren. Bij mij als toehoorder kwam eerder het woord ongeremd naar boven, of zo u wilt onbeschaamd. Als veertiger bestond ik niet en ze leken niet te beseffen dat ze in de trein zaten en niet in de bescherming van een meisjeskamer. In eerste instantie werden alle ‘treiterpijlen’ van de dames op de emovriendin gericht. Zij wist echter van onderwerp te veranderen door te wijzen naar een man met een hoed die instapte. Hij bleek een verschijning te zijn die op hun lachspieren werkte. Ik durfde me niet om te draaien omdat daarmee de kans aanwezig was dat ik deelgenoot werd van hun publiekelijke hekserij. En de toorn van een vrouw mag dan spreekwoordelijk zijn,  dat valt nog in het niet bij het zenuwachtige openbare gegiechel en gejoel van een tros bakvissen. Met succes kon ik me anoniem houden. Nu kreeg het beugelbekkie ervan langs. Ze deed aanvankelijk niet mee met het gesprek.

  • ,,Heb je pijn aan je mond en tanden, je bent zo stil.”

Er zat weinig medeleven in de vraag, er kwam dan ook geen antwoord. Het kind naast me keek op dat moment niet gelukkig, maar dat werd ogenschijnlijk niet opgemerkt. Emo en Blondie babbelden verder over school en dan met name de aanwezige bewakers van die school. Ze werden ingedeeld in groepen of je er wel of niet mee naar bed zou willen. Ik was nog bezig om het woord bewakers te plaatsen in het schoolgebeuren, toen bleek dat ene Jesse de ‘Hunk’ tussen de bewakers rondliep.

  • ,,Maar toen ik begreep dat hij 26 jaar oud was, heb ik hem geblokt op mijn app.”

  • ..Logisch, weet je wat hij me laatst vroeg? Of ik model was!”

  • ,,Wie jij? Wat een rare vraag en wat zei je?”

  • Uh? Toen zei hij of je nu model bent of niet, voor mij ben je wel een model. Vieze ouwe man is het toch, niet?

  • ,,Weet je met wie ik aan het appen ben, drie maal raden?”

Beugelbekkie probeert ook weer mee te doen met de conversatie, ze krijgt geen gehoor bij Blondie en Emo.

  • ,,Ben blij dat het weekend is, ga vanavond uit. Hoop dat Ruud ook komt.”

  • ,,Ruud?”

  • ,,Ken je niet, was vorige week ook op dat feest, je weet wel…..!”

  • ,,Ben je mee naar bed geweest?”

Emo draaide met haar ogen. Als onzichtbare buitenstaander kon ik niet opmaken of dat een ja of een nee was. Emo herinnerde zich dat er nog een vraag in de coupé rondhing.

  • ,,Met wie ben je aan het appen?”

  • ,,Raad je nooit.’

  • ,,Kurt, André, Michiel, ”

  • ,,Felix, Robert, Mo?”

Beugelbekkie leek de aandacht prettig te vinden en liet de anderen verder raden, maar die hadden er geen zin en ratelden al weer over andere zaken. Ze smiespelden een beetje dus als onzichtbare man lukte het niet om er een touw aan vast te knopen. Beugelbekkie besloot het raadspelletje nieuw leven in te blazen.

  • ,,Het begint met de letter D.”

Vilein kijkt Blondie naar Beugelbekkie.

  • ,,Moeten we hem kennen?”

Emo deed er nog een schepje bovenop door te vragen of ze er mee naar bed is geweest op een manier zoals je zou vragen of hij bij je in de straat woont of in de klas zit. Zonder op antwoord te wachten somden Blondie en Emo een heel arsenaal aan jongensnamen met een D. Naast me voelde ik het zenuwachtig geschuifel van Beugelbekkie en gepikeerd riep ze.

  • ,,Ik ben geen afgelikte boterham, zeg.”

Blondie en Emo bevestigden noch ontkenden. De trein kwam tot stilstand en ik moest uitstappen.

Een gevaarlijk moment voor een onzichtbare veertiger die moet uitstappen uit de tot meisjeskamer vermomde treincoupé. Dit is het uitgesproken moment om heel stom te giechelen of iets heel onoorbaars over een vreemde te zeggen. En al weet je dat het puur uit onvermogen gezegd wordt, je kunt zomaar publiekelijk slachtoffer worden. Er gebeurde gelukkig niets. Beugelbekkie schoof op naar mijn plaats en ik hoorde nog net dat een niet aanwezige vriendin werd besproken. Een veilig onderwerp voor alle drie, de gelederen werden gesloten en de vrouwensolidariteit was weer hersteld voor dat moment. Onbetaalde rekeningen zullen later wel worden vereffend. Volgende week, over een maand of misschien wel over een jaar. Dat is zeker.

8. Maria met de bierblikjes

Barre tijden zijn in aantocht. Ik heb het dan niet over de economie, want ik begrijp er echt niets meer van. Ik weet slechts dat de centen niet mijn kant oprollen, daarmee heb ik me verzoend. Ik wil het hebben over de donkere dagen voor, tijdens en na de Kerst. Ik ben niet zo’n feestbeest. Bovendien heb ik ‘The sound of music’ al tien keer gezien. En waarom de film Sisi, Keizerin van Oostenrijk gemaakt is, begrijp ik sowieso niet, bovendien ‘Love Actually’ begint ook al te vervelen. Qua familiebezoek houd ik het rustig. Ik heb gelezen dat ruzie bij meer dan 50% van de kerstbezoeken op de loer ligt en dat de meeste mensen dan eigenlijk liever iets anders willen doen. Toch zitten we met kerst en de jaarwisseling massaal bij elkaar, al dan niet gelukkig.

Echter er zijn in Nederland ook grote groepen mensen die zich een vette familieruzie zouden wensen, want dan zijn ze in ieder geval niet alleen. Anderen zouden bij wijze van spreken een moord plegen om in gezamenlijkheid July Andrews en de familie Trapp voorbij te zien komen. Alles beter dan alleen te zijn, of erger nog, geen thuis te hebben. Ik zal u allerlei Charles Dickensachtige kersttaferelen besparen. Mijn gedachten gaan uit naar Hans Christian Andersen en het meisje met de zwavelstokjes. ‘Ze warmde haar handen met lucifers die ze niet verkopen kon en keek naar binnen bij vredige gezinnen rond de open haard. De wind joeg de sneeuw door de straten en het meisje had het koud, steenkoud en was eenzaam.’

Ook nu kennen we nog de 19e eeuwse nostalgie, de mannen met baarden die door de steden lopen, hopend op onderdak voor de nacht. Het zijn echter niet alleen ‘Malle Pietjes’. Ook jonge mannen, vrouwen en zelfs kinderen leiden nog geregeld een zwervend bestaan om de meest uiteenlopende redenen. En zal ik u wat verklappen, niet alleen in de steden. Ik heb een dame voor ogen, laten we haar Maria noemen.Ze wandelt door de Liemers. Ze moet goed ontwikkelde kuitspieren hebben, dat wel, maar met haar welzijn is het minder gesteld. Mogelijk ben ik niet de enige die Maria wel eens heeft gezien in de omgeving. En altijd ben ik verbaasd ‘Hoe kan dit nu, hier op het ‘platteland’ van de Liemers. Ik ken het verhaal van Maria niet. Ik zie een ongelukkige, zwervende vrouw. Een vrouw die soms karweitjes doet als het goed gaat met haar. Werkjes voor een kop koffie, wat eten en vooral blikjes bier. Als het minder gaat, heeft ze ook blikjes bier en soms een boze kreet voor iedereen (of niemand) in haar omgeving. Ze kijkt ongelukkig of denk ik dat omdat ik een burgermannetje ben die op Eerste Kerstdag naar ‘The Sound of Music’ kan kijken? Ik weet niet zo goed wat ik voor haar kan betekenen, misschien een kaarsje opsteken? Een kaarsje voor moeder Maria en Maria van de Liemers, het meisje met de bierblikjes.

In 2011 verschenen in de weekkrant van de Liemers (LiemersVizier)

 

Fado om te dromen

Op de veelbelovende website over het vakantiehuisje in Portugal wordt ze al aangekondigd. De buurvrouw zingt fado’s op gezette tijden. Een aanrader natuurlijk voor het authentieke Portugal-gevoel. Bij aankomst ontmoeten we haar, ze is de sleutelbewaarder van het vakantieverblijf. Een vriendelijke oude boerenvrouw komt aanlopen en heet ons welkom. Haar man blijft op de achtergrond. Met haar deels tandeloze mond rept ze allerlei wetenswaardigheden. Ze is van het type dat denkt als je maar hard genoeg schreeuwt, zelfs een kaaskop de Portugese taal kan verstaan. De beleefdheden die ik repliceer in haar eigen taal zijn een aanmoediging om nog meer decibels te produceren.

Eenmaal ingeburgerd op onze plek hebben we weinig van doen met het boerenstel naast ons. We horen af en toe het gekeuvel van de twee, hij geeft staccato antwoorden op haar vele vragen, zij is nadrukkelijke aanwezig met haar soms kijvende stem. Een hond, een paar varkens en een haan met harem completeren de bedrijvige geluiden, die op de berg vrij ver dragen.

Op een lome avond, het was warmer dan de dagen ervoor, kijk ik uit over het dal. Vanaf het terras is de rivier beneden te zien, terwijl de bergen aan de andere kant definitief donker kleuren omdat de zon erachter verdwenen is. De hond van de buren is opvallend rustig en in de verte is het gebrom van een landbouwwerktuig te horen. De warme deken van rustgevende avondgeluiden wordt even bruut verstoord door de zenuwachtige sirene van een brandweerauto die verderop één van de vele bosbrandjes moet blussen. Langzaam sterft het geluid van de ‘bombeiros’ weg om de bochten van de slingerende bergweg. Een weldadige rust komt over het dal. Het ultieme vakantiegevoel van een sloom avondlandschap dat langzaam aan het verstillen is, maar nog niet slapen wil.

En dan, uit het niets, begint een vrouwenstem te zingen, onmiskenbaar de buurvrouw. Aanvankelijk zijn het losse flarden, maar na een paar minuten rolt haar welluidende stem gepassioneerd van de berg. Geen professionele stem, maar een mengeling van de meisjesstem van weleer met krassende rafelranden van ouderdom. Juist de mix maakt het mooi.

Melancholie en passie klinken door naar het terras, van ons vakantiegangers. Ze stoort zich er niet aan. Haar man werkt stoïcijns door in de moestuin. Wat zal hij ervan vinden na vijftig jaar huwelijk? Misschien roept ze herinneringen op over haar jeugdliefde, de man die nu tussen de druivenranken werkt. Mogelijk denkt die man hoe heeft het zover kunnen komen; of zou hij een vertederd traantje wegpinken? Je moet maar gissen als je de taal niet machtig bent. Voor hetzelfde geld bezingt ze een andere geliefde, om hem te pesten. Dan klinkt er een korte schorre lach van de man. De fado stopt abrupt en er ontspint zich een kleine conversatie met veel gegrinnik. Waarschijnlijk zijn het ondeugende ontboezemingen uit tijden van weleer met haar ‘tuinman’. Zouden Portugezen over onoirbare zaken zingen?

Nog even neuriet ze verder. Dan wordt het te donker om nog buiten te werken. Onze Portugese buren gaan naar binnen. De dag is klaar en de fado’s zijn op voor vandaag.

 

Route 2012

Een zeurderige hoofdpijn staat ’s morgens gelijk met je op. Even stel je het wakker worden nog uit, je draait je om in de hoop de dag nog even uit te stellen. Tegen beter weten in sluit je je ogen en hoopt dat de vermoeidheid die je in je voelt voldoende is om de achtergrondgeluiden te overstemmen.
“ Nee, niet doen sukkel!”
Een verschrikt gegil komt vanuit de woonkamer waar twee wakkere kinderen na een uur de zondagse plicht van rustig aan doen niet meer kunnen nakomen, de vrije gang naar de koekjestrommel ten spijt.
“Mamma!”
De jongste van het stel gaat zijn gelijk halen bij zijn ouders. De oudste komt er foeterend achteraan om te voorkomen dat een vertekend beeld wordt gegeven van de onenigheid die zojuist heeft plaatsgevonden.
“Gelukkig wordt er mamma geroepen”, bedenk je vals.
De moeder van het stel, die waarschijnlijk een soortgelijk ontwakingsproces heeft doorgemaakt, neemt haar verantwoordelijkheid en stapt zuchtend naast het bed. Jij draait je nog eens om in de hoop dat de moeder inziet dat je de slaap hard nodig hebt. In gedachte zie je het gezicht van de moeder die de kinderen tot kalmte maant. Meewarig hoort ze het relaas van haar kinderen aan, zonder dat het echt tot haar doordringt. Tenslotte zegt ze:
“Pappa slaapt nog. Stil zijn, ik kom er aan.”

Langzaam wordt het stiller in de slaapkamer. Nog eens omdraaien, maar de slaap is definitief verdreven. Zelfs een gelukzalige sluimertoestand zit er niet meer in, al is het maar vanuit een schuldgevoel naar de moeder toe.
Nog een minuut en jij zit op de bedrand en neemt de hoofdpijn duidelijk waar. Een katerig gevoel dat uit ervaring de hele dag zal aanhouden. Slaperig kijk je door een kier van de gordijnen. Het miezert net niet Dat belooft niet veel goed voor de rest van nieuwjaarsdag.
“Zoveel heb ik toch niet gedronken” mompel je nog.
Snel tel je de alcoholconsumptie van de avond ervoor, oudejaarsavond, nog eens na. De conclusie kan niet anders zijn dat je je heel verstandig hebt gedragen voor zo’n avond en met het extra uurtje slaap kan het in ieder geval niet de oorzaak zijn van de hoofdpijn.

Nu was het in het verleden heel gebruikelijk om het nieuwe jaar te starten met een kater. Zeker in je studententijd stond 1 januari garant voor een verschrikkelijke kater. Rond een uur of twaalf ging de wekker omdat verplichtingen je richting het ouderlijke huis regisseerde. De repeteerwekker zorgde er wel voor dat je om half één echt naast je bed stond. Wakker was je niet en je drukte je zwartwit-teeveetje maar eens aan. Als een soort automatisme wist je nog vanuit je opvoeding dat bij de eerste januari de walsen van Strauss horen. De Radetsky-mars van Strauss-jr. dirigeerde je naar de gezamenlijke douche op de studentenflat. Na een half uur onder een stevige straal water te hebben gestaan, strompelde je weer naar je kamertje waar inmiddels te levendige geluiden vanuit Garmisch-Partenkirchen een andersoortige eerste januari lieten horen.

Ook na je studententijd is de viering van oud en nieuw nog heel lang het moment geweest om geconfronteerd te worden met de wonderlijke wereld van het alcoholgebruik. Dat lijkt al weer jaren geleden.
Het katerige gevoel is echter een terugkerend fenomeen dat iedere nieuwjaarsdag je weer overvalt, zo ook vandaag. Het is natuurlijk het opzien tegen het nieuwe jaar die in zijn volheid voor je ligt. Een jaar met nieuwe ambities en goede voornemens, nieuwe pogingen om ledigheid, vet en nicotine te pareren en een schier oneindige lijst van zaken die nog moeten gebeuren.

Het ideale één januari-gevoel is als een mooie winterwandeling in versgevallen sneeuw, waarbij iedere stap een ferme afdruk achterlaat. Iedere pas is zuiver en goed en gezamenlijk laten de passen een spoor achter zoals jij die vooraf gepland hebt. Je kijkt tevreden om en je kunt doorgaan met het zetten van nieuwe passen. De werkelijkheid is echter anders. Je trekt je oude schoenen weer aan die bevuilt zijn van het afgelopen jaar. En met de eerste passen zie je dat het vuil in de maagdelijke sneeuw achterblijft en de moed zakt je in de oude schoenen. Schoenen die weliswaar het beste zitten, maar smerig. Vuil van het leven dat geleefd moest worden.
De ervaring leert dat wanneer je maar lang genoeg wandelt, de sporen steeds zuiverder worden en je het vuil achter je kunt laten.

Eén januari, even slikken en wandelen maar. Na een week is route 2005 een vanzelfsprekendheid geworden.

Een ieder een fijne wandeling toegewenst dit jaar.

Geschreven in 2005, maar ieder jaar weer van toepassing, dus ook voor 2012.

7. Mag het licht uit….

Het laatste lied wordt ingezet.
‘Het werd verdorie tijd.,’ terwijl hij op zijn horloge kijkt.
Nu nog even lijden met alle kinderen van groep 8, inclusief het hele arsenaal aan muziekinstrumenten dat op school aanwezig is. Als een draconische kakofonie van triangels, tamboerijnen en sambaballen, barst de devote klas los. Uit volle borst wordt ‘Komt allen tesamen’ meegeblerd. De etters zijn al weer vergeten dat in de aanloop van het jaarlijkse kerststuk menig vechtpartij beslecht moest worden, dat juf Karin zelfs vandaag nog twee engeltjes tijdens de voorstelling en plein public uit elkaar moest halen.
‘Wat een culturele armoede, dan kun je nog beter de negentiende eeuwse armoede van Charles Dickens hebben, daar was een autoriteit nog eens een autoriteit, dat is nu wel anders.’
Hij schudt zijn hoofd en briest binnensmonds:
‘Getver, wat een gezever. Komt allen tesamen! Rot allemaal maar op.’

En als ze uitgezongen zijn, komen de drie koningen die luidkeels zullen roepen:
‘Volg het licht van de ster, volg het allemaal.’
‘Ook al zo’n nutteloze kreet. Laten ze hun jeugd eens leren na te denken in plaats dat dociele volgen waar de hele maatschappij al mee behept is. Volg de leider, volg de reclame, volg je buurman, volg de dominee, volg de Messias of een andere goeroe en nu ook nog eens het licht van een ster. Maar ja, je kunt het de kinderen amper kwalijk nemen met zulke randdebielen van ouders.’

Als de laatste tonen wegsterven zijn het inderdaad drie koningen die hysterisch schreeuwen ‘Volg het licht.’
‘Ze hebben wel weer een setje ADHDers voor deze klus bij elkaar getrommeld.’
Dan is het officieel zijn beurt, als hoofd der school, om de menigte toe te spreken en te vertellen hoe fijn en creatief hun verwende kroost de afgelopen weken bezig is geweest. En uiteraard, het resultaat mocht er zijn. Geoefend als hij is zal hij zijn meest aimabele glimlach tevoorschijn toveren. Dat zijn ogen niet meedoen, zien die lomperiken in de zaal toch niet.

Een aanzwellend lawaai overstemt de noodkreten van de koningen. Vaders schreeuwen, moeders gillen, terwijl ze vlug een traantje wegpinken. De meute gaat staan, zoals ze op tv hebben gezien, want een volwassen theater hebben ze nog nooit gezien. Ze scanderen en masse: ‘We want more.’
Het zal aan het improvisatietalent en vooral de militaristische aanpak van juf Karin liggen of ze de dolgedraaide kinderen weer bij elkaar kan krijgen. Maar deze strabante collega kennende, ook hij siddert soms van haar optreden, zal hij zijn stichtende woorden nog even voor zich moeten houden.
Aan de zijkant van het toneel, buiten het zicht van een ieder, plukt hij een verloren kersttak van de grond en draait het tussen zijn duim en wijsvinger. Hij trekt er een naald uit, en nog één, nog één……
Bij ieder naald fluistert hij:
‘Ik ben een misantroop.’
En bij de volgende:
‘Ik ben geen misantroop.’
‘Ik ben een misantroop.’

Hij gaat zo op in zijn bijgelovige spelletje dat hij niet eens hoort dat ze ‘Allen weer tesamen komen’. Ook bemerkt hij niet dat de koningen wederom als waanzinnigen roepen het licht te volgen. Hij wordt zich pas weer bewust van zijn omgeving als die achterlijke Vervoerdt de kans grijpt om de microfoon te beroeren.
– ‘Godverdomme, die eikel neemt de Bijbel ter hand om voor zijn eigen sektarische gemeente te prediken.’
Met een bijna afgekloven takje loopt hij ook het podium op en gaat dreigend naast Vervoerdt staan. Hij hoorde niet eens dat die dikke blonde, altijd dominant aanstellerig aanwezige voorleesmoeder, hem met betraande ogen meedeelde hoe geweldig het stuk is geweest. Hij is een kop groter en veel imposanter dan die Vervoerdt uit groep 6. In een ooghoek ziet Vervoerdt zijn baas naast hem staan.

Gesteund door de Bijbel zegt hij met zijn kenmerkende afgeknepen stem en met een valse nichterige glimlach:
– ‘Dirk, met permissie, nog één belangrijk citaatje en het woord is aan jou.’

Terwijl die Vervoerdt druk zoekt naar de juiste passage, kijkt hij heel onbestendig naar zijn takje, dan naar Vervoerdt en weer opnieuw naar het takje.
‘Hoe kan deze ellendige nageboorte, een toch al bij voorbaat mislukte avond met zoetgevooisde ellende nog miserabeler maken. Jawel, het kan door nota bene te gaan zitten preken. Hoe fundamentalistisch moeten we de Christelijke identiteit naar voren brengen. Waarom? Waarom?
Eindelijk heeft Vervoerdt de juiste passage gevonden.

De intrigant steekt zijn arm naar voren, wijst de zaal in en geeft te kennen dat hij zal citeren uit het evangelie van Matheus, hoofdstuk 2 vers 2. Voor hem, Dirk, hoofd der school wordt de wereld om hem heen kleiner en kleiner. Hij ziet Vervoerdt, hij ziet de schijnwerper en hij ziet het restantje kersttak. Hij realiseert dat Vervoerdt niets te zeggen heeft, want ook hij kent de Bijbel van voor naar achteren en terug. De onzin van de kinderen wil hij slechts met een religieus sausje voorzien.
– ‘Wij hebben zijn ster……’ krast Vervoerdt.
‘Ik ben geen misantroop’ mompelt hij.
‘Wij hebben zijn ster in het oosten gezien en….’
‘Ik ben een misantroop.’
Iets harder nu.
‘En zijn gekomen om Hem…..’
‘Ik ben geen misantroop.’
‘Om Hem onze hulde te brengen!’
Dan grijpt hij de microfoon van Vervoerdt en in het volle licht van de schijnwerpers rukt hij de laatste naald uit de kersttak.
Hij galmt nu door de zaal:

– “IK, ik ben een misantroop.’

Hij kijkt naar de geschrokken Vervoerdt.
‘En jij, jij….jou zal ik eens een hulde brengen tegen je vieze ster. Ik trap je persoonlijk naar het oosten en wel subiet.’
Hij haalt uit naar Vervoerdt en raakt hem op zijn magere puntige billen. Billen die onvrolijk in het leven staan van het oneindige zitten in die kerkbanken van hem.
‘Zo die zit.’
Zijn duivelse lach gaat door de hele zaal. Het is verder muisstil. Juf Karin komt vertwijfeld aanlopen en zegt nu zachtjes en helemaal niet strabant meer.
‘Maar Dirk toch, Dirk toch……’
Hij lacht zelfbewust naar haar en zegt:
– ‘Wees niet bezorgd. De hele kliek kan me geen moer schelen.’
Verbouwereerd kijkt juf Karin naar hem als hij de microfoon andermaal wil gebruiken.
‘Dit is lekker zeg. Ik volg helemaal niemand meer. Niemand. HOOR JE. Nu niet en nooit niet meer. Dit mogen jullie allemaal van me weten. Iedereen moet zijn hart is eens luchten en gewoon zeggen wat hij lekker vindt.’
Triomfantelijk kijkt hij de zaal in. De zaal die ongemakkelijk heen en weer schuift. Jongere kinderen beginnen te snikken. Dan voelt hij een zachte hand op zijn hand die de microfoon van hem overneemt. Het is juf Karin. Zachtjes zegt ze in de microfoon:
‘Mag het licht uit?’
Enkele seconde later is het donker, heel erg donker.

5. Winterroos

Met een volgeladen fietstas, een klam voorhoofd en rode konen komt Tessa thuis. Ze pakt de boodschappen voor het kerstontbijt uit. Haar ouders komen eerste kerstdag. Ze heeft de mensenmassa’s en jengelende kerstliedjes doorstaan en ze wist haar paniek te beheersen in de drukte van de supermarkt.
‘Niet te veel op anderen letten’, weet Tessa, ‘dat is niet goed voor mijn gemoedstoestand.’ Tessa heeft het al druk genoeg met zichzelf. Geconcentreerd werkt ze haar boodschappenlijstje af.

Thuis, als alle boodschappen op de keukentafel liggen, loopt ze het lijstje nog eens na alvorens de spullen op te bergen. Zo heeft haar therapeut het Tessa aangeleerd. Om de chaos in haar hoofd de kop in te drukken, moet ze structureren, ook ogenschijnlijk onbeduidende zaken. Bovendien, het kerstontbijt is voor Tessa geen onbeduidende aangelegenheid. Na twee jaar van geestelijke ellende, is ze al weer enkele maanden helemaal vrij van vreemde gedachtekronkels. Het lukt weer zelfstandig te wonen met dank aan haar ouders die ze heeft uitgenodigd voor een uitgebreid kerstontbijt.
‘En dat moet lukken’ zegt ze vastbesloten, terwijl ze de zalmfilet van haar boodschappenlijst streept en in de koelkast legt.
‘Structureren om eigenwaarde op te bouwen en te kunnen genieten van kleine successen.’
Ze hoort het iedere week van haar therapeut. Het kerstontbijt is op de divan uitvoerig besproken, bijna op het bespottelijke af. Maar Tessa weet als geen ander dat het nodig is.

Als het boodschappenlijstje helemaal is afgetekend, haalt ze opgelucht adem. Ze heeft alles binnen. Ze kijkt met een voldane blik uit het keukenraam en constateert verbaasd dat de brem al in bloei staat.
‘Dat is wel heel vroeg, maar dat kan ook niet anders met die ouwewijvenzomer van dit jaar.’
Ze staart nog even in haar tuin en ziet opeens dat de rozenstruik nog een bloem heeft. Ze holt naar buiten en tot haar ontzetting ontwaart ze naast de bloem ook nog een aantal knoppen die op springen staan.
‘Dit mag niet, dit kan niet’ roept Tessa.
In de beleving van Tessa mag de brem dan vroeg bloeien, maar dan moeten de rozen van het jaar ervoor toch netjes uitgebloeid zijn. Geïrriteerd loopt Tessa van brem naar rozenstruik en terug.
‘Ik mag in de war zijn geweest, maar de natuur mag dat niet,’ mompelt ze ontgoocheld. De paniek dreigt compleet toe te slaan. Ze wil gillen, maar weet zich te beheersen en neemt dan een kloek besluit. Ze pakt een schaar en knipt de knoppen van de rozenstruik. De bloeiende roos mag blijven, maar de knoppen moeten weg.

Twee dagen later weet ze van het kerstontbijt een succes te maken. Op het moment dat haar ouders aanbellen, is de tafel feestelijk gedekt en ze hoeft alleen het knopje van haar koffiezetapparaat nog maar aan te zetten.
Haar ouders kijken verheugd naar hun stralende dochter en dan naar de gedekte tafel.
‘Meid wat een geweldig decoratief idee die rozenknopjes op een schaaltje. Nieuw leven als symbool voor het kerstkind.’
Tessa knikt glimlachend en schenkt haar ouders verse koffie in.

Tijdens het ontbijt begint het te sneeuwen, eerst zachtjes maar dan steeds harder. De winterroos steekt eerst nog uitbundig af tegen de sneeuw. Maar langzaam verdwijnt de rode kleur, het leed bedekkend.
‘Gelukkig’ denkt Tessa, ‘De herfst mag nimmer in de lente overgaan, zeker niet met kerst.’

4. Kerst met mijn zussie

Weinig fijnbesnaard zingt Alex ‘Midden in de winternacht’. Zijn stem galmt over het water en lijkt te weerkaatsen tegen de dijk aan de overkant.
‘Laat de beltrom gaan, laat de beltrom gaan, laat de bel, laat de trom, laat de beltrom horen, Jezus is geboren.’
Gedurende een korte onderbreking weerklinkt de echo nog. En dan is het stil. Te stil in de optiek van Alex die prompt heel vals Gloria in Excelsis Deo zingt of eigenlijk schreeuwt.

Alex gaat zo op in zijn devote gezang dat hij niet eens opmerkt dat twee haastige voorbijgangers hem verbaasd gadeslaan.
Op het moment dat Alex de wandelaars waarneemt, staakt hij abrupt zijn lied en begint meteen een conversatie.
‘Een echte familiebijeenkomst, hè’ zijn de eerste woorden.
Oprecht verheugd door de aanwezigheid van anderen zegt hij:
‘Kerst is een echt…… een echt familiefeest, toch?’
Onder het mompelen van een goedenavond versnellen de twee hun pas. Ze worden nog nageschreeuwd door Alex.
‘Ze is mijn zuster hoor, mij zus uit Italië. Niet mijn eigen zus, maar zo voelt het wel.’
Alex denkt na over zijn eigen woorden en mompelt nog een keer:
‘Mijn zussie.’
Dan staat hij plotseling op en loopt naar de rand van de kade om te piesen. Zijn straal klatert in de rivier en door de kou slaat de damp er vanaf.
‘Ook dat nog, niet alleen de geboorte van Christus, ook de Heilige Geest is vanavond present.’
Alex schatert om zijn eigen grap. Als hij klaar is met plassen, neemt hij zijn omgeving eens ernstig in zich op.

De brug over de rivier staat in de blauwe schijnwerpers. In de verte liggen passagiersboten te wachten op reislustigen voor een reisje langs de Rijn. Op kerstavond zullen die zeker niet komen. De kerstverlichting op het zomerdek bewijst dat het december is. Voor de rest ziet Alex een desolate omgeving van beton en oude containers. Het is er verder stil, kaal en koud. De kou voelt Alex nu op zijn buik, want hij staat nog steeds in de plashouding. Rustig en kalm kuist hij deze onbetamelijke positie en doet vervolgens zijn gulp dicht.

In de verte schreeuwen een paar junks. Ze zijn vast boos omdat ze de boot niet op mogen, zelfs niet op kerstavond. De boot is de opvang voor onverbeterlijke junks. Alex moet niets hebben van die junks.

‘Ik ga maar weer eens naar mijn zussie, ze zit daar maar alleen te wachten.’
Alex neemt de fles aan zijn mond en drinkt het laatste restje. Automatisch graait hij met zijn andere hand in de plastic boodschappentas. Tevergeefs zoekt hij naar de derde fles. Hij voelt nog eens goed en ziet dan even verder op twee flessen staan, allebei leeg.
‘Ach, ach, ach’ kreunt Alex, ‘Lieve eerwaarde zuster, nu laat je me helemaal alleen achter.’
Nog een keer doorzoekt hij zijn tas tegen beter weten in. Geen Pleegzuster Bloedwijn meer te bekennen. Ook de fles sterke drank om ‘zijn zusje’ mee op sterkte te brengen was leeg.
‘Dan maar een plekkie zoeken om te slapen.’
Alex schuifelt wankel in de richting van het centrum. Hij zingt nog zachtjes van midden in de winternacht. De goede stemming is echter met zijn zusje verdwenen.

 

3. Kerst, een vriend?

De ruitenwissers piepen gelijkmatig. Met een zakdoek veegt Dorus de condens aan de binnenkant weg. Met een lange rij forenzen probeert hij de stad uit te komen. Door de natte sneeuw en het slechte zicht gaat het tergend langzaam.
‘Ja, kom er maar tussen’ moppert Dorus tegen een medeweggebruiker die zich tussen hem en zijn voorganger manoeuvreert.
Lang heeft Dorus het weggestopt, dat gevoel van winter, kou en donkere dagen. Ieder jaar ziet hij op tegen de decembermaand en ieder jaar gaat die ook weer voorbij. Dit jaar heeft de lange nazomer gezorgd voor het uitblijven van dat negatieve kerstgevoel. Maar met dit weer kan Dorus er niet om heen.

Eigenlijk wist hij het deze ochtend al, toen de kerstsingel van Fay Lovsky met ‘Christmas was a friend of mine’ door de luidsprekers galmde.
Als dit prachtige nummer gedraaid wordt, weet Dorus dat de narigheid gaat beginnen. Het lied straalt een landerige opgewektheid uit die Dorus zo verfoeit.
Voordat Dorus naar huis gaat, moet hij eerst de kerstboom halen.
‘Hij staat al klaar’ had zijn vrouw Dora nog nageroepen.

Terwijl Dorus gehypnotiseerd naar de koplampen van de andere auto’s kijkt, vraagt hij zich af:
‘Wat is er misgegaan, met mij en het kerstgevoel.’
Dorus weet nog goed hoe hij zich als kind kon verheugen op de feestdagen. Buiten het feit dat hij twee weken vakantie had en vaak tevergeefs hoopte op sneeuw, staan de geweldige maaltijden en de gezellig volle kelder met etenswaren Dorus op het netvlies gebrand. Zijn moeder was dagen bezig geweest met boodschappen, bakken en braden en het huis was sfeervol ingericht. En na de kerstdagen kwamen de oliebollen. Nog dagen geurde het huis ervan.

‘Ja, ja, ik rij al.’
Dorus wordt opgeschrikt door een ongeduldige automobilist, die Dorus attendeert op het groene licht.
‘De kerst, het is geen vriend van me’ concludeert Dorus als hij eindelijk kan doorrijden naar het adresje voor de kerstbomen.

Bij het verkoopadres staat Dorus opnieuw in de file, maar nu met allemaal lotgenoten die ook na hun werk nog snel een kerstboom halen. Zoetgevooisde kerstliedjes komen uit de radio en een hip meisje in een sexy kerstoutfit schenkt warme chocolademelk in voor de wachtenden.
‘Dat zal wel bij de prijs van de boom worden berekend’ mompelt Dorus mismoedig.
‘Een pracht boompje voor u, dat maakt dan 20 euro’ krijgt Dorus te horen als hij aan de beurt is.
‘Hele fijne feestdagen gewenst en tot volgend jaar maar weer.’
‘Ik denk het niet’ denkt Dorus vals en zegt; ‘Hetzelfde en tot ziens.’

Dorus wurmt de boom met moeite in zijn auto, terwijl de allergische reactie van de naalden zich al op zijn hand aftekenen. Het sneeuwt niet meer. De maan komt tevoorschijn en laat een winters landschap zien.
‘Nog even en dan ben ik eindelijk thuis.’

In de verte ziet Dorus zijn kinderen al bij de voordeur springen. Dorus wordt enthousiast begroet.
‘We gaan samen de kerstboom versieren’ zegt de jongste uitgelaten, ‘Mamma heeft de spullen al klaar staan.’
Dorus laat de drukte gelaten over zich heen komen en vraagt zich af: ‘Is kerst nu wel of niet een vriend van mij?’
Fay Lovsky eindigt trouwens met ‘happy new year’. En ook deze kerst gaat weer over.Vol overgave stort Dorus zich op de kerstballen.