Dorus de Binnenboel en de koningin van Lombarije

‘Einsteigen und schnell bitte’ schalt Dorus naar zijn gevolg. Het geluid draagt ver weg op deze koude, maar reeds zonnige lenteochtend. Flarden mist bedekken het gemeenteparkje en de huizen in de verte zijn slechts met moeite te onderscheiden, maar overduidelijk gaat het een zonnige dag worden.
Nogmaals maakt Dorus zijn misplaatste grap en voegt er aan toe: ‘In einem Augenblick fahren wir in das Land unseren Nachbarn, aber wir bleiben dort nur 7 Stunden.’ Dat was immers de planning van Dorus om zeven uur later in de buurt van het Zwitserse Basel te zijn op weg naar hun vakantiebestemming in het Noorden van Italië.
Dorus kan Duits wauwelen tot hij een ons weegt, zijn kroost zit al meer dan tien minuten in de auto. Ze zijn opgewonden over het feit dat ze met hun ouders op vakantie gaan. De lange autorit nemen ze voor lief in de wetenschap dat de gameboy, snoep en op zijn tijd een culinair hoogstandje bij één van de alom geprezen Duitse Raststättes, hun deel zullen worden. Dora daarentegen laat zich niet van haar plan brengen om strijkijzer, koffiezetapparaat, televisiekabels en wat al niet meer voor de derde keer deze ochtend te controleren, want er gaat niets boven de binnenboel veilig achter te laten.

Als Dora dan eindelijk naast hem komt zitten, kan Dorus de verleiding niet weerstaan:
‘Heb je ook de computer uitgezet?’
Met een zucht wil Dora uitstappen, maar als ze het gezicht van Dorus ziet en ook de protesten van de kinderen tot zich laat doordringen, begrijpt ze dat een extra controle niet meer nodig is.
‘Flauw hoor.’ zegt ze, om vervolgens aan de volgende ronde te beginnen namelijk het controleren van passen, pinkaarten en verzekeringspapieren. Terwijl Dorus de auto start, weet hij dat tien kilometer verderop, als ze de landsgrens zijn gepasseerd, de vakantie echt kan beginnen. Dora heeft zich er dan van vergewist dat alle documenten meegenomen zijn.

De Duitse autobanen kent geen geheimen voor Dorus, dus van een echtelijk dispuut over borden volgen, kaartlezen of de mate waarin het ruimtelijk inzicht aanwezig is bij de vrouw, hoeft geen sprake te zijn. Geen vuiltje aan de lucht, dus niets staat een voorspoedige reis in de weg.
Traditiegetrouw staat een Nederlandse zender, te weten Radio 1 aan, om getuige te zijn wanneer het gekraak van dien aard is, dat uitgeweken moet worden naar ander auditief vermaak. Soms is dat al voor Oberhausen, vaak is de zender nog wat langer te beluisteren. Als het gekraak te erg wordt, zal een aanvraag voor een CD vanuit de achterbank gelanceerd worden.

‘Mag mijn CD erop?’ vraagt de oudste.
Dorus inmiddels wijzer geworden, berust zich met de wetenschap dat hiphop, rap of vage R&B zo dadelijk door de auto zal schallen.
‘OK, maar straks weer onze muziek, eerlijk de tijd verdelen.’
De laatste twee vakanties is Dorus gewend geraakt aan Alie B, allerlei DJ’s of wat te denken van Emenem, die zelfs nog enige acceptabele nummers voor het gehoor van Dorus heeft geproduceerd. Niets vermoedend stopt Dorus het schijfje in het apparaat.
‘Heb ik zelf gedownload.’ krijgen Dora en Dorus toegevoegd.
Bij Keulen wordt een parodie van de laatste zomerhit door de speakers geknald, alsof wijlen ZKH prins Bernard aan het zingen is. Het gaat over Duitsers hier, Duitsers daar, Duitsers overal.
‘Me dunkt’ mompelt Dorus, ‘we zijn Keulen voorbij.’
Wijselijk houdt hij zijn mond dicht, maar het kan nog erger blijkt.
Het tweede nummer wordt door de achterbank en de luidsprekers luidruchtig meegezongen.
‘Ich bin Schnappie, das kleine Krokodill.’
Dorus kijkt Dora aan en zegt:
‘Ik wist van het bestaan van dit lied, maar had het nog niet eerder gehoord. Dat uitgerekend dit culturele dieptepunt van menselijke degeneratie in onze eigen auto moet worden gedraaid, bewijst het falen van onze opvoeding.’
Dorus draaft altijd een beetje door als hij geraakt wordt door totale wansmaak.
‘Ach laat ze toch effe’ meent Dora.

Mokkend rijdt Dorus verder richting Frankfurt. Hij denkt aan vakanties van zo’n vijf jaar terug. Liedjes van ‘Ja zuster, nee zuster’ zijn voor hem verbonden met de vakantie. Ook allerlei CD’s van Ernst, Bobbie en de rest doen hem denken aan betere tijden in Frankrijk, Tsjechië of waar dan ook in Europa. Zelfs de veel te hoge kinderstemmetjes van koortjes die oude liedjes van vroeger zingen, zouden in plaats van ‘Schnappie’ een zegen zijn geweest.
Met een glimlach op zijn gezicht neuriet Dorus:

De koningin van Lombardije
Ging in haar rijtuig, ging in haar rijtuig
De koningin van Lombardije
Ging in haar rijtuig rijen

“Wat zeg je?’ vraagt Dora naast hem.
‘O niets, ik zei tegen mezelf dat we naar Lombardije gaan.’
Dorus weet uit het liedje dat het slecht afloopt met die koningin die haar volk bedroog met een louter zwaaiende hand uit de koets. Verder weet Dorus helemaal niets van de geschiedenis van Lombardije, behalve dat het iets met het Congres van Wenen heeft te maken en met die Habsburgers, die overal in de Europese geschiedenis op de meest onverwachte tijden en plaatsen weer te voorschijn kwamen.
Ook Dora vindt dat de bagger die vanaf internet is geplukt genoeg en zoekt naar een gezamenlijk compromis. Met Acda & De Munnik wordt Frankfurt inmiddels genaderd. Daarna volgen Karlsruhe, Basel, Luzern en San Gothardo om vervolgens in Lombardije aan te komen. De hele dag blijft de koningin van Lombardije in het hoofd van Dorus zitten. Het liedje eindigt dat op haar graf de nephand nog immer aanwezig is. Bij harde wind zou die hand nog steeds naar het volk van Lombardije zwaaien.
“We moeten misschien maar eens op zoek naar het graf van de koningin van Lombardije’ zegt Dorus die een poging doet om de vakantie ook een opvoedkundige en culturele dimensie te geven.
‘Wie is dat dan nu weer.’
‘O, dat is een heel beroemde hip-hopster uit de 19e eeuw die het geschopt heeft tot koningin van het land waar we nu zijn, Lombardije heette het toen. Toen ze echter haar mensen voor de gek ging houden met allerlei rare liedjes en grapjes hebben ze haar vermoord.’ Er is nog steeds een kinderliedje dat over haar gaat, dat hebben we vroeger vaak gezongen, weet je nog.’
Dora kijkt hem aan en denkt waarschijnlijk, los dit zelf maar verder op. De kinderen laten zich echter niet bedotten.
‘Mag mijn CD er weer op.’
En met Schnappie das kleine Krokodill bereikt Dorus en zijn gevolg de plaats van bestemming in Lombardije.

Dorus de Binnenboel doet de Elfstedentocht

 

Er zijn van die dagen in het leven van Dorus dat het niet wil vlotten. Hij wordt dan hevig heen en weer geslingerd tussen “er moet een heleboel, maar het wil maar niet uit mijn handen komen”. Vandaag is het precies zo’n dag. Ondanks de lente die in aantocht is, willen de kriebels nog niet echt binnendringen, de schoonmaakkriebels wel te verstaan.
En toch ligt er een scala aan grote en kleine klusjes op Dorus te wachten.
Dorus kijkt om zich heen en aanschouwt zijn omgeving. Hij werpt een wanhopige blik naar boven alsof daar de oplossing te verwachten is. Maar boven zijn nog veel meer klusjes die vragen om ontklust te worden.
“Was ik maar een echte man” roept Dorus ten einde raad, maar blijft vervolgens gewoon zitten.
Dorus denkt na over het echte man zijn en daarmee wordt zijn schuldgevoel voor even op de achtergrond gezet.

“Ja, een echte man die doet geen klusjes, maar klussen. Hij wast de auto, repareert de wasmachine, vervangt een leertje in de lekkende kraan en verwijdert de groene algen met de hogedrukreiniger die hij gekregen heeft met vaderdag van zijn kinderen, die trots zijn op zo’n handige vader.”
Dorus kijkt naar zijn handen en ziet dat ze allebei dezelfde kant opstaan, de linkerkant wel te verstaan. Een echte man heeft een schuur met gereedschap, maar Dorus niet. Natuurlijk heeft Dorus het hoognodige, een hamer, een zaag, setje schroevendraaiers en dopsleutels en zelfs een heuse gereedschapskist. Die kist heeft Dorus gekregen van zijn schoonouders bij de eerste verjaardag dat ze als zodanig gekenschetst mochten worden.
“Hier een nuttig cadeau voor je,” hoort hij zijn schoonvader nog zeggen.
De arme man wist toen nog niet beter, maar door de hoeveelheid klussen die hij vanaf dat moment al heeft moeten opknappen voor zijn dochter, is de achting voor zijn schoonzoon wel ernstig geslonken.
“Je kunt wel aardig schrijven,” zegt hij soms, maar het klinkt wel wat wrang uit zijn mond.
Een gereedschapskist of niet, meestal moet Dorus toch de spulletjes die in de gereedschapskist zitten elders zien te vinden. Dorus is niet trots op zijn gereedschap, zoals een echte man. Soms droomt Dorus van een grote klopboormachine en dan voelt hij zich een echte man. Hij zou iedereen versteld doen staan.

Voorlopig heeft Dorus nog te maken met de klusjes die op hem wachten. Want zolang je niet aan het klussen bent, is er geen excuus om de klusjes niet te doen. Dat vindt Dora tenminste.

“Maar mannen houden niet alleen van klussen, ze houden ook van sport.”
Met deze rare gedachtekronkel probeert Dorus de klusjes in een positiever daglicht te krijgen. Dorus zit te broeden hoe hij de klusjes kan afwerken in een sportieve happening. Hij pakt de sportbijlage van de krant en probeert daaruit inspiratie te vinden. Bij het zien van de foto van Foppe de Haan, oud-trainer van de voetbalvereniging Heerenveen, thans trainer van jong-Oranje, ontstaat er een plannetje.
“Foppe, Friesland……..een elfstedentocht. Ik ga elf klussen uitzoeken en doe net of ik de elfstedentocht moet schaatsen onder barre omstandigheden.”
In de optiek van Dorus kost het niet zoveel moeite om de barre omstandigheden voor te stellen. Als een ware ijsmeester controleert hij het huis op de meest noodzakelijke klussen. Als hij er elf heeft gevonden, voorziet hij ze allemaal van een passende Friese plaatsnaam te beginnen bij Leeuwarden. De Friese hoofdstad is het zenuwcentrum van de tocht. Daarna volgen Sneek, IJlst, Sloten, Stavoren, Hindelopen, Workum, Bolsward, Harlingen, Franeker, en voor klein klusje tussendoor het onvergetelijke Bartlehiem, om vervolgens bij het keerpunt Dokkum terug te gaan naar Leeuwarden. Eenmaal in Leeuwarden zal de overwinning zoet smaken en zal hij terug kunnen kijken op een geslaagde tocht. Gezien de barre omstandigheden zal een record er niet inzitten, maar de tocht zal een tocht der dapperen zijn en Dora zal hem trots opwachten bij de finish in Leeuwarden. Maar dat is later, eerst zal de tocht gereden moeten worden.

Dorus zet zich schrap voor de start.
“Klaar voor de start, af.”
Nog in het donker, onder het bed van zijn oudste zoon, zoekt Dorus de vuile kleding bij elkaar en deponeert deze in de daarvoor bestemde mand. Leeuwarden ligt nu achter hem. Dan boent hij het tuimelraam in de slaapkamer van zijn jongste zoon, het begint inmiddels een beetje licht te worden als hij Sneek begint te naderen. In IJlst, het is volledig licht, doet Dorus meteen ook het raam van de badkamer. Vervolgens krijgt de badkamer een snelle beurt, als hij in Sloten aankomt. Via de het stofzuigen van de overloop (Stavoren) en het afstoffen van de vensterbanken (Hindelopen) komt Dorus aan in Workum alwaar hij het koffiezetapparaat aanzet.
“Het loopt voorspoediger dan ik dacht” zegt Dorus, “we zijn bijna op de helft. In Bolsward mag ik even rusten.”
Met het vooruitzicht van de koffie had Dorus niet door dat het al meer moeite begint te kosten, maar na Bolsward viel het toch tegen. Naar Harlingen ging het nog net en de vaat was weggewerkt, maar de weg naar Franeker en Dokkum viel zwaar tegen. De vette oven wilde maar niet schoon worden en ook de metalen afzuigkap was een pittig karwei. De juiste cadans werd niet gevonden alsof Dorus een hevige noordooster moest trotseren. Om het leed richting Dokkum te verzachten, besloot Dorus onderweg zijn diskman op te doen. Dat moet in de buurt van Bartlehiem zijn geweest alwaar de Dorus naarstig op zoek is naar zijn CD van de Blaùhuster Dakkapel. Met de vrolijke klanken van dit feestorkest zwoegt Dorus zich een weg naar Dokkum.
Dan de laatste etappe, terug naar Leeuwarden, en dat betekent alles voor het oog netjes maken en alles opruimen wat op zijn weg komt.
Met pijn en moeite komt Dorus aan in Leeuwarden.
“De klus is geklaard”
Want Dorus vindt dat de optelsom van klusjes toch echt een klus genoemd mag worden.
Bij de finish hoort hij een claxon en hij ziet Dora met de auto komen aanrijden. Ze is dus nog net getuige van zijn binnenkomst. Dorus kan de felicitaties in ontvangst nemen.

Dora geeft Dorus een kus en kijkt in het rond.
“Ik zal even de kranten opruimen en de planten water geven.” zegt ze tegen Dorus.
Met stomheid geslagen kijkt Dorus haar aan.
De overwinning smaakt Dorus niet en hij laat het in de nabije toekomst maar weer gewoon bij klusjes.

Dorus de Binnenboel en de mamoushkarevolutie

Al roerend in zijn derde mok koffie, kijkt Dorus apathisch naar het draaikolkje dat ontstaat door zijn eigen toedoen. De evolutionaire kwestie die hij zichzelf heeft aangedaan, enkele dagen geleden, houdt hem nog danig bezig. In plaats van kwiek aan de slag te gaan deze ochtend, wordt hij ernstig geblokkeerd door de netelige kwestie. Is de man in het huishouden wel bestendig tegen de evolutionaire eisen van de mensheid? Geeft hij zijn zoons hiermee wel het goede voorbeeld? Dorus twijfelt hevig, al zullen de Joke Smits, Cisca Dresselhuijsen en al hun vriendinnen zijn poetsijver, die staat voor eerlijke verdeling van taken tussen mannen en vrouwen, wel weten te waarderen.

“Verdomme dat ging net goed.”
Dorus roerde iets te hard en zijn volle bak koffie dreigde te vallen, maar door een snelle reactie weet hij een ernstige ravage te voorkomen.
“Ik heb altijd al goede reflexen gehad.”
Een flauwe, maar tevreden glimlach verschijnt op zijn gelaat om vervolgens plaats te maken voor een brede grijns.
“Eureka, ik heb het. Ik ben evolutieproof.”
Dorus komt voorlopig tot een werkbare definitie van de evolutie en zijn plaats daarin. De mate waarin mensen op een goede manier kunnen samenwerken, oftewel hun krachten bundelen tot synergetische hoogtepunten in de jungle van het leven, dat is de nieuwe weg voor Dorus. Zijn aanpassingsvermogen aan de nieuwe huiselijke omstandigheden, ondanks de rudimentair aanwezige jagersinstincten, dat moet zijn kracht zijn.”
“Daar moet ik het vanavond eens met Dora over hebben, benieuwd wat zij van deze nieuw verworven inzichten vindt.”

Het hebben van geen zin is dus slechts een kwestie van definitie, zoals alles in principe een kwestie van definitie is, bedenkt Dorus.
“Pijn en vernedering bijvoorbeeld, vraag het maar aan de mensen die een sadomasochistische voorkeur hebben en daarmee hun leven verrijken,” bedenkt Dorus opeens heel ruimdenkend, na de zelfbevrijding die hij zojuist heeft ondergaan uit zijn theoretische dilemma over de evolutie.

Vol goede moed wil Dorus een vrolijke CD met Braziliaanse liedjes pakken. Onvindbaar, mogelijk in het verkeerde hoesje gestopt. Naarstig gaat hij op zoek naar vervangende muziek en stuit daarbij op een verzameling van bekende klassieke werken. Een typische CD voor culturele onbenullen die op zijn tijd een stukje klassieke muziek hogelijk weten te waarderen zolang het maar door een ander zorgvuldig is geselecteerd. Hoewel Dorus een aantal componisten kent, weet hij daar veelal geen muziekstuk aan te verbinden en andersom.
“Och, dat is ook wel leuk voor het moment” en Dorus plaatst de CD in het mini-stereo-setje.

Terwijl Dorus wil aanvangen met het huishouden, wordt hij gevangen door de klanken die de kamer in denderen. De volumeknop stond bijna voluit en een klagelijk vioolspel komt uit de boxen. Heel teder, maar in zekere zin ook met een klagende teneur. Dorus luistert intens, zeker als de viool bijval krijgt van meerdere violen die zelfs enigszins dreigend klinken. In de muziek lijkt de dreiging dan wel weer te verdwijnen, want vrolijkere stukken volgen. Het eindigt een beetje onbestendig alsof het niet duidelijk is of je blij moet zijn of niet.
“Een beetje een besluitloos einde” concludeert Dorus.
Hij duwt meteen de repeatknop in en kijkt op het hoestje van wie deze muziek is.
“Shostakovich met het stuk Romance from the “Gadfly-suite” leest Dorus op het bijbehorende hoesje.

Een beetje romantiek ziet Dorus er misschien nog wel in, maar het doet hem toch meer aan vertwijfelde Russische Mamoushka’s denken. Veel te dikke plompe vrouwen van begin veertig, die eruit zien alsof ze bijna zestig zijn uit communistische tijdperk van de Sowjets, die de arbeid in de staalfabriek moeten zien te combineren met het onderhoud van een piepklein privé-tuintje op schrale grond en hun misvormde paprika’s moeten zien te slijten op de weekmarkt met vele tientallen lotgenoten.
Wachtend op klandizie overpeinzen ze hun armoedige en zware leven. Melancholisch overdenken ze hun jeugd die zwaar was, maar door hun toenmalige jeugdige elan kunnen ze hier nog met enige lichtvoetigheid op terugkijken. Misschien wel door een liefde die nimmer is beantwoord, maar waarop ze in hun overpeinzing nog immer geloven al turend over de schamele paprika’s en bosjes uien.
Dan komt de grote boze wereld van plichten en amper rechten als een allesoverheersend monster definitief hun persoonlijke leven in. Ze moeten buigen of barsten en leven hun leven, plichtmatig en durven amper te hopen op betere tijden die de propaganda hen al jarenlang beloofd. Ze blijven hopen, ze moeten ook wel.

“Wat is het toch heerlijk om cultureel analfabeet te zijn” prijst Dorus zich gelukkig. Want met enige muzikale onderlegging zou Dorus nooit op dit beeld bij deze muziek zijn gekomen.
Voor de vierde maal hoort hij de muziek van Shostakovich aan. Hij gaat erbij op de tafel staan als ware hij de redenaar en volksmenner Lenin zelf:
“Hierbij beloof ik plechtig nooit en te nimmer meer te zeuren over een beetje huishouding met een overvloed aan elektrische hulpmiddelen. Ik draag mijn arbeid hedenochtend op aan alle Mamoushka’s ter wereld die geleefd hebben, momenteel leven en nog zullen leven in toekomst. Alle Mamoushka’s, verenigt u tegen het juk van welk allesoverheersende regiem dan ook.”

Als een ware revolutionair gaat Dorus die ochtend aan het werk, nadat hij eerst het werk van Shostakovich op een maagdelijke CD heeft gebrand om het de hele ochtend te kunnen beluisteren. Want hij wil niet gestoord worden in zijn heilige en revolutionaire roes door bijvoorbeeld het lichtvoetige pianowerk van Chopin dat volgt op het werk van zijn favoriet van dat moment Shostakovich.

Of zijn revolutionaire daad nu een substantiële bijdrage zal leveren aan het leed der Mamoushka’s is de vraag, Dorus heeft wel een substantiële bijdrage geleverd aan zijn eigen huishouding.

 

Dorus de Binnenboel en de evolutie

Dorus zwaait Dora uit en verheugt zich alle tijd voor zichzelf te hebben. Niet omdat hij zonodig voetbal moet kijken of anderszins door Dora gehinderd zou worden. Integendeel. Het vertrek van Dora, die heel nuttige zaken gaat doen voor lichaam en geest, geeft hem de mogelijkheid om alleenheerser te zijn over het huishouden. Dorus heeft zeer recent de geneugten daarvan mogen ervaren.

Eenmaal terug in de huiskamer, overziet hij zijn territorium en constateert dat alle beeldschermen die aan kunnen staan ook daadwerkelijk in gebruik zijn. Zijn kinderen zijn immers thuis.
“Dus geen muziek.” constateert Dorus heel flexibel.
Geen nood voor Dorus, hij loopt naar de keuken. Al converserend met zijn jongste zoon begint hij met het koken. Om strikt pedagogische redenen is vooraf al besloten om geen patat te halen noch chinees. Ook een pizza staat niet op de menulijst.
Dorus wast fluitend de groente, schilt een paar aardappelen en laat het vlees ontdooien in de magnetron. Als alles op het vuur staat, realiseert Dorus dat hij nu even moet wachten totdat alles klaar is.
“Wachten is des duivels oor kussen, wat kan ik in de tussenliggende tijd nog meer doen?”
Hij kijkt in de keuken en beslist dat de kastjes en de stalen afzuigkap best eens schoon gemaakt kunnen worden. Mannen denken immers efficiënt. Wachten op iets dat je verder niet meer in de hand hebt is nutteloos.
“En dan zeggen ze dat mannen maar een ding tegelijk kunnen doen, mooi niet.”
“Wat zei je pap?” zegt zijn jongste zoon.
Dorus hoort het niet, dus komt zijn jongste zoon maar naar hem toe en herhaalt zijn vraag.
“Het ruikt trouwens lekker.”
Als Dorus kijkt wat verantwoordelijk is voor de weldadige geur, pakt hij verschrikt de pan en kan nog net de worstjes redden.
“Ik vind ze als ze zo donkerbruin zijn het allerlekkerst, pap.”
“Ik ook” zegt Dorus, “Je vader kan er wat van en ondertussen ook nog de boel schoon maken.”
Met een innemende glimlach drentelt zijn zoon weer naar zijn computer waar hij al dagen het spel “Age of empire” speelt. Oude tijdperken herleven daarbij hetgeen veel knotsgevechten, maar ook man tegen man gevechten uit het Romeinse Rijk opleveren. Dorus is er de hele dag al getuige van. Mannen van stavast die hun hele hebben en houden verdedigen.
En dit gedacht hebbende, slaat in een keer de twijfel slaat toe bij Dorus.

“Daar sta ik dan in de keuken, een beetje de ideale Opzij-man te spelen. Past misschien wel in deze tijd en op deze plek van de wereld, maar hoe zit dat eigenlijk evolutionair gezien.”
Dorus roert de gemixte wokgroente nog even door elkaar en giet de aardappels af.
“Ben ik eigenlijk wel evolutieproof.” vraagt Dorus zich af.
Plichtmatig maakt Dorus zijn klussen af, eerst het boenen van de keukenkastjes en vervolgens weet hij een voedzame maaltijd te serveren. De swung is er echter volledig uit. Grote denkrimpels tekenen het gelaat van hem.
“Aanpassingsvermogen is er voldoende bij mij, maar is dat het adaptievermogen dat de grote Charles Darwin in gedachte had? ”
Hij roept zijn jongens aan tafel.

Onder het eten kijkt hij zijn zonen liefdevol aan en bedenkt zich hoe hij zijn kroost moet verdedigen in deze roerige en chaotische tijden.
“Mijn verdiensten zijn een partnerschap met een redelijk evenredige verdeling van taken.”
Daar maak je geen indruk mee in een toenemende individualistische wereld waarbij het recht van de sterkste meer en meer van belang lijkt te zijn. De grote bek op straat kan zijn gang gaan, de grote bek op het werk is de ideale manager, de grote bek in de politiek krijgt een horde Neanderthalers met zich mee en de grote bek in de wereld is president van Amerika en ‘if you can’t beat them, join them’. In dat laatste heeft Dorus geen zin, maar hij baalt als een stier dat zijn stemming, ondanks een positieve start in de keuken, grondig verpest is.

Tegen beter weten in en ondanks de kans dat zijn activiteiten niet evolutieproof zijn, stort hij zich met overgave op de afwasmachine. Het schone bestek, borden en kopjes ruimt hij netjes in de kast op en vult de machine met de zojuist gebruikte spullen. Het aanrecht wordt keurig schoongemaakt.
“Dora kan tevreden zijn, wat moeten we verder nog doen?”
Dan bedenkt Dorus het brood voor de volgende dag nog gesmeerd moet worden en gaat aan de slag. Het ene broodtrommeltje is snel gevonden, maar de zoektocht naar de andere neemt enige tijd in beslag.
Zijn oudste zoon weet hem te melden dat de zijne nog op school ligt, dus verder zoeken naar een alternatief. Dan vindt hij ergens onder de jassen nog een tas met daarin een reeds verloren gewaande broodtrommel. Na opening van het groene trommeltje is het verbazingwekkend dat het trommeltje niet uit zichzelf naar de keuken is gemarcheerd, maar Dorus weet wat hem te doen staat.
“Typisch de jagende man, die slechts een spoor of een kleine aanwijzing nodig heeft om zijn prooi te pakken, misschien zit er nog wel iets van de ware evolutie in me en is de voorbeeldfunctie voor mijn nageslacht nog niet zo slecht”, fantaseert Dorus, al gaat het in dit geval maar om het vinden van een groen trommeltje met een al even groene substantie.

Bij het naar bed brengen wordt het denkproces van Dorus over aanpassen in culturele zin of in evolutionaire zin, even geluwd. Als ze allebei dan rustig in bed liggen vraagt hij zich af of het niet onnatuurlijk is voor een man om zorgzaam met zijn kinderen om te gaan.
“Hoeveel mannetjesdieren worden bij hun nageslacht weggehouden of door de moeder totaal niet geduld. Ze zouden hun kinderen anders maar opeten.”
Maar Dorus denkt op tijd aan de mannetjesmerel die naast een monogame levenshouding ook nog de verzorging van zijn kinderen ter hand neemt.
“Toch eens een keer uitzoeken hoe dat zit.”
Voor Dorus is dat een essentiële vraag om zijn houding te bepalen of en hoe hij het huishouden gaat aanpakken de komende periode. Enige kennis van de evolutietheorie is onontbeerlijk om zijn strategie naar Dora te bepalen. Hij moet immers het goede voorbeeld geven aan zijn kinderen die op hun beurt verantwoordelijk zijn voor het verspreiden van zijn genen.

Dorus de Binnenboel

De moderne man! Die bestaat niet, die wordt slechts door zichzelf gecreërd. Een verhalenreeks voor de komende maandagen.

De stilte die Dorus ervaart bij binnenkomst in zijn eigen huis, voelt aan als een warme en behaaglijke deken. Na de hectiek van de ochtendstart is het gereutel van het koffiezetapparaat en het omslaan van een bladzijde van de ochtendkrant het enige geluid dat die stilte doorbreekt. Dorus absorbeert met graagte het nieuws uit binnen- en buitenland, leest de achtergronden en commentaren, is tot op zekere hoogte geïnteresseerd in cultuur en ook de sportbijlage mag zich in zijn belangstelling verheugen. Dorus schermt zich af van zijn eigen kleine buitenwereld door zich onder te dompelen in het grootse wereldgebeuren.

Meestal, na een klein uurtje zichzelf opgelegde quarantaine, dient langzaam maar zeker de dagelijkse realiteit zich aan. Dorus kijkt om zich heen en mompelt:
“Ja, nu moet ik aan de slag.”
Nog even vlucht hij in een ongelezen artikel en bekijkt de dagelijkse column, maar de echte aandacht is weg. Schuldgevoel knaagt aan hem. Vertwijfeld kijkt hij nog eens rond:
“Waar zal ik eens beginnen?”
De ochtendstart van de overige gezinsleden heeft zijn tol geëist ten aanzien van de properheid in het huis. Vandaag is het de dag van Dorus om enige orde in de chaos aan te brengen.
“Maar ik moet ook aan mezelf denken.”
Dorus is heel goed in het vinden van uitvluchten om de huishoudelijke taken uit te stellen.
“Eigenlijk heb ik zin om een verhaaltje te schrijven.”
Maar door de input van de kranten weet Dorus dat het geen vrolijk verhaaltje gaat worden.
“Weltschmerzen, doorwrocht met venijnige uitspraken en een diarree aan veel te moeilijke woorden zullen het resultaat zijn” doceert Dorus zichzelf, “eerst nog maar eens een sigaret roken.”

Twee sigaretten verder en na het opstarten van de computer om de post te checken, blijft de weerzin om aan de slag te gaan het voorlopig winnen van het verantwoordelijkheidsgevoel.
Dorus mijmert nog even verder als hij bruut opgeschrikt wordt door de telefoon.
“Shit te laat” zegt hij als na vijf keer overgaan de onbekende beller waarschijnlijk met de ‘elektrische Miep’ aan het converseren is.
Even later gaat de telefoon opnieuw en nu neemt Dorus meteen op.
“Dorus.”
…………..
“Hoi, nee, niets bijzonders. Ben druk bezig met de keuken.”
…………..
“Ja, dat doe ik vanmiddag, ik ga toch nog naar de supermarkt.”
…………..
“Ik van jou, tot vanavond.”

Dat was Dora, zijn vrouw. Dora belt regelmatig op vanuit haar werk om nog even een boodschap door te geven die door het rennen en vliegen die ochtend mogelijk vergeten is.
Dorus kijkt mismoedig naar buiten waar de lentezon langzaam maar zeker de mist laat verdwijnen.
“Nog een sigaretje en dan begin ik.”
Met flinke teugen hijst hij aan zijn sigaret. Dorus moet aan zijn moeder denken en in zijn gedachten hoort hij haar zeggen:
“Niet van dat slappe Dorus, gewoon de handjes laten wapperen, het moet toch gebeuren.”
Zijn moeder is een zorgzame vrouw die veel voor een ander over heeft, maar aan zeuren heeft ze een broertje dood. Ook als zwaarmoedigheid of tegenslag hieraan ten grondslag ligt, heeft ze geen oneindig mededogen.
“Och, iedereen heeft wel eens wat, morgen is alles weer anders.”
Zijn moeder praatte nooit over psychisch leed in welke vorm dan ook, ze was hard voor zichzelf. Het kleine leed van anderen, zelfs van haar eigen kinderen, heeft ze daarom ook nooit echt kunnen accepteren. Je moest gewoon doorgaan.
“Van hard werken is nog nooit iemand doodgegaan.”
“Arbeid adelt zeker” zegt Dorus, alsof zijn moeder naast hem zit.
Er komt geen antwoord.
“Arbeid adelt” mompelt hij nog een keer en staat dan resoluut op.
“Aan de slag, arbeid adelt.”
“Aan de slag, arbeid adelt.”
In een gelijkmatig tempo blijft Dorus die zin herhalen, alsof hij een eigentijdse raptekst repeteert. Een tekst voor in de huishouding participerende vaders.
Terwijl Dorus een passende CD uitzoekt om het adelend vermogen kracht bij te zetten, blijft hij rappen. Toch kiest hij met overtuiging voor een verzameling van Franse chansons uit vroeger tijden.

Terwijl Dorus de badkamer ter hand neemt, schalt door het hele huis de donkerbruine stem van Gilbert Bécoud die zijn liefde voor Nathalie wereldkundig maakt.

La place Rouge était vide,
Devant moi marchait Nathalie
Il avait un joli nom, mon guide
Nathalie

 

De herkenbare stukken tekst zingt Dorus mee, hij wordt er erg vrolijk van. Franse chansons doen hem altijd denken aan vakantie en ‘joi de vivre’. De koude winter die Bécaud bezingt in het toenmalige Moskou ten spijt, Nathalie geeft hem vleugels. Zeker als de bak violen op de achtergrond overgaat in een temperamentvolle Russische melodie. Dorus wordt bijna manisch met stofdoek, zeem en een chemisch geurend schoonmaakmiddel. Ook de collega’s, die na Bécoud de CD vullen, verhogen de positieve poetsdwang van Dorus. Charles Aznavour, Frida Boccara, Gérard le Norman en Julien Clerc passen uitstekend bij de gemoedstoestand van Dorus. Zelfs de Griek Demis Roussos, die een Frans moppie muziek ten gehore brengt, doet daar geen afbreuk aan.
Dorus komt weer tot zinnen als het bekende ‘Paroles, Paroles’ van Dalida aan de beurt is.
“Woorden, woorden.” vertaalt Dorus de tekst.
Het zijn de woorden en vooral de verkeerde combinaties ervan die Dorus soms in melancholische en apathische stemming kan brengen. Constructen van woorden, zinnen die hem afhouden van de noodzakelijke discipline. Discipline die het leven van hem vraagt en die hij op zijn minst kan billijken.

Zijn moeder heeft dus toch gelijk.
“Arbeid adelt zeker” constateert Dorus.
Als dan ook nog Demis Roussos zingt “Si j’etais roi de la terre’ concludeert Dorus tevreden.
“Et pour le moment, je suis le roi de mon propre maison.”
Of is het nu maison propre. Voor Dorus maakt het die ochtend niet meer uit, de huishouding heeft zijn therapeutische werk gedaan.