Zoete Mond / Thomas Rosenboom

Voor het eerst in mijn serie boekervaringen had en heb ik de neiging om eens te gaan kijken wat anderen nu van het boek ‘Zoete Mond’ vinden. Ik heb zojuist de laatste bladzijde gelezen en ik ben blij dat ik doorgegaan ben, maar regelmatig overviel me het gevoel: “Wat moet ik er mee.”

In mijn boekenkast staat nog een ongelezen werk van Thomas Rosenboom namelijk ‘Publieke Werken’ , maar door niet nader te verklaren omstandigheden kwam ‘Zoete Mond’ . Ik was niet meteen razend enthousiast om het boek te beginnen, maar de doorslag gaf dat het zich in de omgeving van Duiven afspeelde, een decor dat nog weinig schrijvers, geheel ten onrechte trouwens,  tot de verbeelding spreekt.

Met name de vraag wat ik er mee moest, bracht me in de verleiding om eens te kijken wat anderen er van vinden. Dit is echter tegen mijn principe bij de boekervaringsblogs, want de lol in lezen ligt vooral in het afstand nemen van verplichte nummertjes zoals die op de middelbare school zijn aangeleerd. Thema’s, motieven, leidmotieven en verklaring van titel of doorspitten van de psychologie van de hoofdpersonen, het kan me wat. Natuurlijk gebeurt dat onwillekeurig, maar dan bij voorkeur op basis van mijn eigen socialisatieproces met al zijn beperkingen.

Zoete Mond

Thomas Rosenboom

Querido Antwerpen/Amsterdam

2010

 

Korte beschrijving in eigen woorden

Zoete Mond van Rosenboom dus. Het begint met een gevangen witte walvis/ dolfijn die tijdens zijn vervoer ontvlucht, hetgeen goed is voor het dier. Vervolgens wordt de adolescent Rebert ten tonele gevoerd. Een jongeman op de vooravond van zijn studentenleven, waarvan hij zich voorstellingen maakt die niet uitkomen. Geen feesten, geen studentenleven en zeker geen vrouwen voor Rebert, terwijl hij het in zijn directe omgeving wel ziet gebeuren. Met name zijn huisgenoot Marc, kunst en modestudent, leeft het leven dat Rebert ogenschijnlijk zou willen leven. Voor Rebert is het reizen naar Wageningen en later naar Utrecht, alwaar hij zich tot een zeer goed student ontwikkelt. Zijn leven blijft echter behoorlijk mechanisch en plichtmatig. Al tijdens zijn studietijd werkt hij bij een dierenarts en komt na zijn afstuderen zelfs in de maatschap.

Gelijktijdig wordt een tweede hoofdpersoon opgevoerd, Jan de Loper, heer van Angelsdijcke. Een buitenissige rijke man die een zekere faam verkrijgt tussen de beide wereldoorlogen door wereldreizen, avonturen en grappen en grollen. Het leven dat Jan de Loper leeft kan gefinancierd worden door zijn rijke ouders. Jan de Loper vestigt zich in Angelen (volgens mij is dat Angerlo).

Rebert vindt in zijn reddende functie als dierenarts zijn vrouw en komt langzaam tot leven via haar. Hij krijgt vrienden en een sociaal leven, totdat het noodlot toeslaat en zijn vrouw bij een ongeluk overlijdt. Ondertussen ziet Jan de Loper dat zijn de roem en reputatie tanende is, niemand zit meer te wachten op verhalen van een ‘oude gek’. Mensen maken in toenemende zelf hun avonturen. We hebben het over midden jaren zestig als beide hoofdpersonen elkaar tegen gaan komen in Angelen.

De een gedesillusioneerd door het lege leven zonder zijn vrouw en zijn onvermogen om zijn eigen leven te gaan leiden. In Angelen verwerft hij nog een zekere reputatie als onbezoldigd dierenarts/ dierenredder van allerlei kleine huisdieren. De ander suddert nog een beetje op zijn vergane glorie en als vrijgevig man verdient hij nog enig aanzien in het dorp. Af en toe heeft Jan de Loper nog een opleving, die echter niet meer aanslaat bij het grote publiek. Twee zonderlinge eenzame zielen komen elkaar af en toe tegen, maar lijken elkaar eerder als concurrenten te zien. De een zoekt contact met de buitenwereld, door toevalligheden en situaties te ensceneren, maar hij blijft introvert en op zichzelf. De andere probeert zijn extroverte persoonlijkheid in te zetten om opnieuw in het middelpunt van belangstelling te komen. Het lukt ze geen van beide, hoewel ze elkaar uiteindelijk toch echt zullen tegenkomen.

In het laatste deel komt de gevluchte witte walvis/dolfijn weer in het boek voor. Het dier is via de haven van Rotterdam in de Rijn terechtgekomen en zorgt in Europa voor veel roering. Ook in Angelen, waar de beide hoofdpersonen op hun eigen wijze de witte walvis in hun leven krijgen, of beter, hun leven proberen te keren door middel van de walvis. Hetgeen voor beide jammerlijk mislukt.

En wat vind ik van het boek

In het bovenstaande heb ik in vogelvlucht , ‘Zoete Mond’ beschreven. Een verhaal dat vrij minutieus de gedachtewereld van beide hoofdpersonen beschrijft, waardoor het boek in mijn optiek aan de ene kant een zeer indringend beeld geeft van binnenwereld van beide heren. Aan de andere kant is het erg filmisch beschreven met als gevolg dat er een onnodige stroperigheid insluipt. Juist deze tegenstelling maakte dat ik soms de neiging had om te kappen met lezen, aan de andere kant intrigeerden de hoofdpersonen wel. Hun ogenschijnlijke verschillen, maar vooral ook hun onmiskenbare overeenkomsten en de vraag die ik me stelde, hoe gaat hun onderlinge relatie aflopen. Die nieuwsgierigheid oproepende verhaallijn van Thomas Rosenboom heeft mij uiteindelijk over de streep getrokken.

Voor mij persoonlijk vind ik het erg leuk te ervaren dat het verhaal zich afspeelt in een omgeving die ik goed ken. Bovendien geeft juist de filmische wijze van vertellen een prachtig tijdsbeeld de jaren vijftig en zestig. Ook zie ik een prachtige parallel tussen de huidige tijd en de tijd waarin ‘Zoete Mond’ plaats vindt. Ook toen waren er grote veranderingen in het leven van alledag door technische vooruitgang door middel van radio, tv en ruimere vervoersmiddelen. Marc, oud kamergenoot van Rebert vervult hierin de wereldse leegheid van de reclamewereld, die voor huidige maatstaven aandoenlijk overkomt. Het dorp Angelen verandert mee, met als gevolg dat Jan de Loper zijn tijd niet meer kan volgen. Door de nieuwe sociale media tegenwoordig, wordt de wereld nog kleiner of bereikbaarder zo je wilt. Dit heeft gevolgen voor het sociale leven in dorpen en sociale gemeenschappen. Een analoge roman in de huidige tijd met soortgelijke hoofdfiguren is gemakkelijk voor te stellen. Deze eenzame mensen kunnen niet mee, maar hebben wel ambities. Door de jaren zestig te pakken, krijgen de hoofdpersonen iets romantisch en aandoenlijks, maar het lijkt vooral aan de personen te liggen, niet aan het tijdsbeeld.

Al met al een leesbaar boek, maar zal niet meteen aan een tweede Rosenboom beginnen. De eerlijkheid gebied te zeggen dat dit ook komt omdat de nieuwste van Maarten ’t Hart me toelacht en vraagt om gelezen te worden.

Mijn eindbeoordeling van dit boek op een schaal van 1 tot 10 is: 7,5

==============================================================

ANDERE BOEKBEOORDELINGEN

Boeken lezen, voor mijn bovenal een prettig tijdsverdrijf. Soms wordt ik er ingezogen, soms koester ik de taal en soms ‘slechts’ tijdspassering. Maar ik vind er altijd wel iets van of het nu literair is of niet. Geheel losgekoppeld van de eisen van de middelbare school beoordeel ik mijn leesvoer. In de volle overtuiging dat mijn eigen socialisatieproces hier debet aan is en vooral ook mijn eigen beperkingen. Het mag de pret niet drukken om cijfers uit te delen.

Mijn kleine Waanzin / Jan Brokken                                                                            7+

Winter in Madrid / C.J. Sansom                                                                                   8-

Harry Potter en de relieken v.d. dood /J.K. Rowling                                           7,5

De nazi en de kapper/ Edgar Hilsenrath                                                                    8-

Afrika / Jan Brokken                                                                                                         7,5

Pauperparadijs / Susanna Jansen                                                                              7,5

De Schaduw van de wind / Carlos Ruiz Zafón                                                          8+

De overgave / Arthur Japin (Na 200 pag. opgegeven)                                          5-

Erasmus en het poldermodel / Herman Pley                                                           7

Het woeden der gehele wereld / Maarten ’t Hart                                                   8-

Het verslag van Brodeck / Philippe Claudel                                                          8,5

De hand van mijn moeder / Nafisa Haji                                                                     7+

Knielen op een bed violen/ Jan Siebelink (na 250 pag. opgegeven)               5

Kleine landjes -berichten uit de Kaukasus / J.B. Cortius                                    7

Caesarion / Tommy Wieringa                                                                                        8

Harlekino / Tessa de Loo                                                                                                 8-

Grijze Zielen / Philippe Claudel                                                                                    8

Het Rozeneiland / Sanne Terlouw                                                                                7

Brug der Zuchten / Richard Russo                                                                                8-

Het diner / Herman Koch                                                                                                 7+

IJskastmoeder / Janneke van Bockel                                                                         7,5

God is Gek / Kluun                                                                                                               5

Duel / Joost Zwagerman                                                                                                   6,5

De hand van Fatima / Ildefonso Falcones                                                                 8-

Het zwijgen van Maria Zachea / Judith Koelemeijer                                             7,5

God’s Gym / Leon de Winter                                                                                            7+

Zoete Mond / Thomas Rosenboom                                                                                 7,5

Eenzaamheid van de priemgetallen / Paolo Giordano                                          8-

 De verborgen geschiedenis van Courtillon / Charles Lewinsky                         8

River van Vergetelheid / Philippe Claudel                                                                 8+

Het spel van de engel                                                                                                           7,5

Quadriga / F. Springer                                                                                                          7-

Sonny Boy / Annejet van der Zijl                                                                                       7,5

 

Une femme (pas) fatale

Frequent kom ik op het station van Arnhem. Soms neem ik de auto en in sportievere tijden fiets ik naar het werk. Dat laatste is dit jaar nog maar een enkele keer gebeurd. Ze zeggen dat Nederland vlak is, maar een enkele IJstijd heeft gezorgd voor ogenschijnlijk nietszeggende stuwwallen en met mijn rokerslongen zijn de heuvels een pittige aanslag op mijn fysieke gesteldheid. Dus neem ik vaak de trein.

Het station van Arnhem is al jarenlang een bouwput en daarmee een nog desolater oord dan de meeste stations in Nederland.

 

Deze zomer is besloten extra hard te werken aan het station. Een maand lang rijden er geen treinen richting Utrecht en Nijmegen. Met het feit dat er geen treinverkeer mogelijk is naar de Keizerstad, vervalt ook een van de schoonheden van Arnhem, want dat is natuurlijk de trein naar Nijmegen. U weet nu waar mijn voorkeur ligt. Maar ik hoef niet naar Nijmegen, maar richting de Achterhoek en die trein rijdt nog wel.

De vakantieperiode, in combinatie met beperkt treinverkeer, maakt de perrons leeg. Je kunt wel, wachtende op de trein, kijken naar de werkzaamheden op en rond het spoor.

 

 

 Met oprechte bewondering aanschouw ik het leger mannen dat bezig is met een nieuwe overkapping op de eerste perrons. Anderen zijn bezig met graafwerkzaamheden of voeren puin af. Met mij zijn er meer bewonderaars van de bouwwerkzaamheden, vooral oudere mannen die helemaal niet met de trein ergens naar toe moeten. Ze zijn door hun vrouw het huis uit gestuurd omdat ze toch maar voor de voeten lopen. Deze zomer kunnen ze zich vermaken op het Arnhemse station.

 Ik heb de trein gemist, dus er is bijna niemand. Een kwartier later komt de volgende trein pas. Als de eerste medereizigers zich aandienen, zie ik in mijn ooghoek een grote blonde jonge vrouw aanlopen. Nu heb ik bewondering voor bouwwerkzaamheden, echter ik snap er niet zoveel van. Met grote blonde vrouwen is dat precies hetzelfde. Meestal hoeft dat gelukkig ook niet. Deze vrouw is bijna net zo groot als ik, zeker 1.80. Ze draagt bovendien hoge gehakte laarzen van een stoer soort. Dit maakt haar verschijning nog imposanter. Haar stevige, volgens de Sonja Bakker-normen iets te dikke lijf, wordt geaccentueerd door een zwarte katoenen strechjurk die tot even boven haar knieën komt. Ze heeft gave, mooi gebruinde benen. Voor dat ik haar gezicht kon zien, liep ze al langs me heen. Wat rest, is uitzicht op een Goddelijk bouwwerk van de achterkant. Omdat ik me sterk bewust ben van mijn primitieve focus, besluit ik niet langer te kijken. Ik ben immers geen Neanderthaler. Bovendien schuif ik zo aan tafel bij moeder de vrouw.

 De blonde dame is al weer uit mijn gedachten, als ze geheel onverwacht weer langs komt wandelen. Ze luistert naar muziek en gunt me ogenschijnlijk geen blik waardig. Haar blonde opgestoken haren omlijsten een fijn, maar gesloten gezicht. Ze gaat op anderhalf meter van me staan, leunend tegen hetzelfde hekwerk en kijkt ook naar de mannen.

Mijn aandacht geldt niet meer de werkzaamheden. Ik voel me ongemakkelijk omdat ze in mijn aura staat. Ik weet niet of ik dat aangenaam moet vinden. Hoewel ik de blonde femme fatale nu beter kan bekijken, stoort het me dat ze zo dicht bij me staat. Andere mensen staan minstens twintig meter verder. Waarom zo dichtbij? Wat moet ze van me?

Volgens mij zeggen ongeschreven regels in liften en ruimtes dat onbekenden altijd een plaats zoeken op gepaste afstand zodat de ruimte gelijkelijk is verdeeld tussen de mensen. Volgens deze ongeschreven regel had ze tien meter van me af moeten staan. Nu voel ik haar lichaamswarmte bijna, of wordt de verhitting veroorzaakt door mijn eigen psychische onbehagen.

 ‘Naar wicht’ denk ik, terwijl ik haar en profil begluur. Lange wimpers zie ik en een gedistingeerde make-up, zeker niet ordinair.

‘Zit daar een beetje ongenaakbaar te zijn in mijn aura.’

Haar ronde vormen worden nu ook door andere voorbijgangers waargenomen, zowel door mannen als vrouwen.

Een van hen kijkt jaloers en lijkt het leeftijdsverschil van bijna twintig jaar niet te kunnen bevatten. Ik wil hem naroepen dat hij dit goed zit, maar voel me ook een beetje trots.

‘Och, misschien is ze alleen onzeker en zoekt ze de nabijheid van een vaderfiguur en niet de drukte van meerdere reizigers’, vergoelijk ik haar gebrek aan fysieke distantie.

Mijn vaderlijke gevoelens verdwijnen echter als sneeuw voor de zon als ik haar delicate parfum waarneem.

‘Wat is het reukorgaan toch een sterk onderschat zintuig.’

Haar fijne neusje prijkt arrogant in de lucht en mij heeft ze nog niet zien staan.

‘Zou er zoiets bestaan als auravredebreuk’ vraag ik me af.

Ik vrees dat je hiermee niet bij de politie kunt aankomen en als ze de hemelse verschijning van de verdachte zien, zullen ze me zeker besmuikt uitlachen.

 ‘Ben ik nu een gevaar voor deze dame of is deze dame nu fataal voor een onschuldige 44- jarige penopauzer?’

Ik voel me bijna verplicht een openingszin te plaatsen, maar ik heb net gerookt, ik heb geen verstand van mode om een compliment over haar kledingkeus te geven en een seksuele toespeling over haar ronde vormen is natuurlijk per definitie ongewenst, nog daargelaten of ik dat zou durven.

In Brazilië is er een spreekwoord voor als je Rio de Janeiro bezoekt. Naast allerlei wereldlijk vermaak in de metropool, kun je je ogen wassen door naar al het fraaie vrouwelijke schoon te kijken dat rijkelijk paradeert in de straten en op de boulevards.

 Deze gedachte brengt de rust weer bij me terug en durf nu zonder gêne de jonge vrouw te observeren.

‘Vergis ik me nu, of is de vrouw iets meer ontspannen?

Een vage glimlach krult haar lippen en maakt haar iets minder ongenaakbaar. Of is de licht spottende lach naar mij gericht? Heeft ze me door?

Het kan me ook niet schelen, ik heb de zekerheid dat ik met gewassen ogen thuis kom en dat is toch ook wat waard. Eenmaal in de trein raak ik haar kwijt.

Ze stapt niet tegelijkertijd uit. Lopend langs de raampjes, zie ik haar weer zitten. Ze gaapt en wrijft in haar ogen, vast een vuiltje. Waar zal zij dan naar gekeken hebben?

 

Nalatenschap

Met de fiets aan de hand, bekijkt de vijftiger de werkzaamheden in de stad. Er is genoeg te zien, mits je er oog voor hebt. De man heeft dat niet. Hij is geboren met twee linkerhanden. Hij kijkt misprijzend naar de enorme hijskraan die een groot roestig stuk ijzer op de kade plaatst. Als dat gebeurd is, kan het heien beginnen. De kade van de rivier moet versterkt worden. Dit hoort hij van de anderen, immers als er leven in de brouwerij is, komen de ‘kijkmannen’ uit de hele stad. Ze vellen hun oordeel over de werkzaamheden en menen dat het vroeger allemaal beter was. Maar vooral komen ze voor elkaar. Met zijn sombere gezicht, beginnende grijze slapen en sportieve fiets is de man een vreemde eend in de bijt. Hij voelt het en weet het als geen ander. Hij staat op gepaste afstand. Hij is te jong om de nostalgie te delen. Hij is nog van de scheppende generatie. Toch staat hij bij de oudere kijkmannen. Hij is ongelukkig. Hij telt niet meer mee en dat steekt. Heel erg.

Als het hem te veel wordt, stapt hij resoluut op zijn eigentijdse fiets en verdwijnt. Weg van de noeste werkzaamheden, weg van de stedelijke verbeteringen, weg van de mannen en vooral weg van zijn eigen gevoel. Doelgericht fiets hij naar de etablissementen, verder op de kade. De eerste koffiedrinkers zitten al onder de felgekleurde parasollen. Hij bestelt zijn koffie en sombert over de trage rivier die voor Henri Marsman zo als inspiratiebron diende.

Een frisgewassen man, die de nacht heeft doorgebracht in een onderkomen voor daklozen, ziet het koffiedrinkende onweersgezicht.

‘Is het weer zover Freek.’ zegt hij vrolijk.

De man kijkt verstoord op en doet zichtbaar moeite zich los te maken van zijn eigen mistroostige realiteitssoap. Met een korte knik nodigt hij de man bij hem aan tafel en bestelt nog een koffie. Samen kijken de mannen nu zwijgend over de rivier, de een vol verwachting wat de dag hem gaat brengen, de ander vechtend tegen zichzelf.

Freek kent de zwerver nu al enkele maanden, sinds hij thuis zit. Op het kantoor ging het niet meer, zijn vrouw en kinderen ziet hij al enige jaren niet. De arts had gezegd dat hij maar eens moest rusten. Dat is goed voor hem. En natuurlijk niet meer drinken.

‘Koop een fiets en trek erop uit.’

Op een dag, na een van zijn eenzame fietstochten, had hij een fles sterke drank gekocht in een van de rustieke dorpjes in de omgeving en was gaan drinken. Heel stiekem, tegen doktersadvies in. Een vriendelijke, ietwat smoezelige man was naast hem komen zitten. Samen hebben ze ook zijn voorraad opgedronken. Een onbezonnen actie van Freek. Hij had niet meer op zijn benen kunnen staan en schreeuwde zijn ellende eruit. Dat hij een mislukkeling was, een ramp voor de mensheid.

‘Een zatlap zijn, is niet erg, maar een zatlap zonder een scheppend vermogen is een verkwisting van Gods zuurstof.’

Even was het stil en dan jammert Freek: ‘Ik heb niets nagelaten. Helemaal niets.’

De zwerver begreep dat Freek kunstenaar wilde worden, maar dit niet gelukt is.

Later op de avond liepen de mannen, de zwerver aanmerkelijk kwieker, naar zijn huis.

Freek werd naar binnen geloodst en de zwerver ging terug naar zijn eigen huis, de stad. Bij het afscheid zei hij:

‘Jij moest maar niet meer drinken, je bent niet het type dat op straat kan leven.’

Nadien komen de mannen elkaar op gezette tijden tegen. Freek dankbaar voor de wijze woorden van de zwerver en de zwerver blij met een vers kopje koffie en niet die flauwe bocht van de goedbedoelde hulpverleners.

‘Ik ga er maar weer eens vandoor’ zei Freek, Èn bedankt.’

‘Jij bedankt’ zei de zwerver, terwijl Freek een briefje van tien op het tafeltje legt.

De zwerver kijkt Freek nog na, als de ober bij hem langs komt.

‘Wenst mijnheer nog wat te drinken?’

De zwerver geeft de ober het geld en bestelt een groot glas bier.

‘Niets nagelaten, niets nagelaten’ mompelt hij, ‘Twee prachtige dochters, de een studeert voor advocaat en de ander op de modeacademie. Onbegrijpelijk.’

Als de bestelling wordt gebracht, proost hij op niemand in het bijzonder en heeft vertrouwen in de zonnige toekomst van die dag.

Reisschemering

 

Snel trekt hij de deur achter zich dicht en besluit via het centrum naar het Centraal Station van Arnhem te lopen. Zijn sigaretten zijn bijna op en hij wil vanavond de deur niet meer uit. Bij de oude dames van het sigarettenwinkeltje bij de Arnhemse Blikken Bioscoop kan hij zijn voorraad bijvullen.
Het weer is aangenaam al kondigt de herfst zich in de verte aan. De warmte van die middag, toen hij nog binnen aan het werk was, zal met zekerheid niet leiden tot een zwoele avond. De zon staat al te laag en is niet sterk genoeg meer. Het is nog wel warm genoeg om met hemdsmouwen door de stad te lopen.
‘Twee pakjes graag en weet u misschien hoe laat het is?’
De oudste van de twee vrouwen overhandigt hem de sigaretten, terwijl ze aan haar partner, mogelijk haar jongere zus, vraagt hoe laat het is. Vanuit de deuropening naar een klein keukentje komt het antwoord:
‘Twee minuten over vijf, heer.’
Aan de titulatuur ‘heer’ heeft hij altijd een hekel gehad. Vaak wordt het gebruikt door marktkooplui of vakmensen die thuis bij hem klusten. Uit hun mond klinkt ‘heer’ altijd neerbuigend. Zo met een air van, hij mag dan een baan hebben waarbij hij zijn handen niet hoeft te gebruiken, maar verder is het een mannetje van niets. Bij de vrouwen van het sigarettenwinkeltje heeft hij er minder moeite mee.
‘Dank u en een prettige avond dames.’

Hij hoeft zich niet te haasten, want de trein van zes over vijf zal hij toch niet halen. Via de Korenmarkt en de winkelstraten van de Gelderse hoofdstad loopt hij rustig naar het station. Een beetje in een schemertoestand. De besognes van het werk zijn nog niet afgeschud, maar hij is ook nog niet helemaal thuis, bij het avondmaal. In een soort niemandsland beziet hij de andere mensen in de stad. Op deze maandagavond is het winkelende publiek in de minderheid. Een snelle boodschap wordt nog wel gedaan op weg naar huis, maar het is vrij rustig. Ook op de Korenmarkt, het uitgaansplein in Arnhem, zijn weinig mensen. Slechts enkele lieden zitten op de zonovergoten terrassen.
Het is hem al vaker opgevallen wanneer hij naar het station loopt in de late middag dat hij weinig opneemt van zijn omgeving.’s Morgens is hij alert en observeert hij zijn medemens nauwgezet De oplettendheid komt terug bij het station.
Sinds enkele jaren is ook in Arnhem de vernieuwingsdrang toegeslagen en ligt de stad op de schop. Nieuwe flats en parkeergarages worden gebouwd, een eigentijds verkeersplan moet het drukke verkeer stroomlijnen en ook het Centraal Station moet geheel naar de toekomstige wensen worden verbouwd. Nu is dat laatste misschien wel te begrijpen, maar voor de treinreiziger betekent dit een lange tocht naar de perrons, waaronder een zestig treden tellende ijzeren trap. ‘Het is alsof de overheid via een slinkse weg de rokende mens alsnog op zijn verantwoordelijkheden wil wijzen.’ Hijgend komt de man bovenaan, met de wetenschap dat hij die zestig traptreden ook weer zal moeten afdalen over twee minuten.

‘Dames en heren, de trein naar Doetinchem en Winterswijk, op spoor 9b, oorspronkelijke vertrektijd 17.15 heeft een vertraging van ongeveer vijftien minuten. Ik herhaal…….’
‘Verdorie, denkt de man, dat is dus minimaal nog twintig minuten wachten en het zal me benieuwen of alle mensen erin kunnen.’
Bij het afdalen van de geïmproviseerde trap overziet hij de het perron en laat zijn opkomende opwinding over de zoveelste vertraging achterwege. Het heeft geen zin. Het is al jaren mis op het spoorlijntje dat de twijfelachtige eer heeft het meest miserabele lijntje van heel Nederland te zijn. Sinds de marktwerking zijn heilzame werk heeft gedaan en dit stukje spoorweg aan vervoersbedrijf Syntus is gegund, zijn vertragingen eerder regel dan uitzondering, vooral in de spits. Bovendien zijn door die vertragingen Japanse toestanden het gevolg. Als haringen in een ton worden de Achterhoekers uit Arnhem weggereden.

De man sluit zich aan bij de grote groep mensen die het reisleed verbazingwekkend blijmoedig over zich heen laat komen. Geen gemopper, geen gezeur. Vrolijk praten groepjes mensen met elkaar. Er wordt druk gebeld om het thuisfront te verzoeken de aardappels maar wat lager te zetten. Naast de man staan twee jonge vrouwen, bakvissen eigenlijk nog, te praten over hun studie. Beide hebben een map in hun hand waarop “Doktersassistent” staat.
‘Ik zal even mijn moeder SMS-en dat we later komen.’
Handige vingers beroeren de knopjes op het mobieltje.
‘Zeg, hoe schrijf je ‘rijden’ eigenlijk, met een korte of lange ij?’
‘Maakt het uit, als je moeder maar niet voor niets in Didam staat, dat is het belangrijkste.’
De SMS dame, knikt en zendt vervolgens het berichtje de lucht in.
De man heeft even de neiging om het antwoord te geven, maar besluit te zwijgen.
‘Als ze de recepten later maar wel goed kunnen schrijven en lezen.’

‘De trein naar Nijmegen van 17.20 vertrekt van spoor 8b, ik herhaal de trein naar Nijmegen vertrekt van spoor 8b.’
De man glimlacht en hij moet denken aan een grapje dat zijn zoons hem herhaaldelijk hebben verteld. Zonder twijfel heeft hij hen dit mopje zelf verteld, maar iedere keer moet hij weer lachen als hij zijn zoons hoort zeggen:
‘Pap, wat is het mooiste van Arnhem?’
Verwachtingsvol kijken ze hun vader aan, die zijn best doet om iets moois van Arnhem te vinden, maar dat lukt niet. Hij moet het antwoord schuldig blijven.
‘De trein naar Nijmegen!’
Als hij dan lacht, zijn ze tevreden, wetende dat ze hiermee hun vader een plezier doen. Hij zal dan denken dat zijn opvoeding op dit gebied in ieder geval geslaagd is. De animositeit tussen de beide steden is hij, na jaren in Nijmegen te hebben gewoond, nooit kwijtgeraakt. De trein naar Nijmegen vertrekt. De man weet dat de reizigers dan over vijftien minuten in de Waalstad zullen aankomen. Ze zullen de stad dan binnenkomen zoals Nescio dat meer dan zeventig jaar geleden. Hij raakte toen in vervoering.

Nog in gedachte over Nescio en Nijmegen, neemt hij een hoop bedrijvigheid rondom hem waar. Een deel van de aanzwellende groep begeeft zich naar perron 7. De man loopt automatisch als een mak schaap mee met de groep, in afwachting van nadere berichten van de stationspeaker. Omdat een grote groep mensen nog blijft staan, twijfelt de man over de juistheid van zijn verplaatsing. De twijfel blijkt bij meer mensen te bestaan, maar de oplossing komt niet van de ‘Galmende God’. De speakers reppen slechts over de internationale trein naar Oberhausen, Keulen en Frankfurt die nu op spoor 9 schijnt binnen te komen.
‘Oh, denkt de man, twee treinen tegelijk op hetzelfde perron dat kan niet.’
Hij besluit te blijven staan. Enige minuten later komt de Syntustrein binnen en het geluk is met de man. De trein komt zodanig tot stilstand dat de een van de deuren voor hem stopt. Als de trein de mensen heeft uitgespuugd, kan de nieuwe troep opgenomen worden. De man is binnen al is de drukte intens. Het zweet breekt hem uit, hij wist zijn voorhoofd af en voelt zijn rug klam worden. Met verbazing kijkt hij naar de Marokkaanse dame die noodgedwongen dicht bij hem staat. Ondanks haar modieuze hoofddoek en dito jas, blijkt zij geen last te hebben van de warmte. Geen druppeltje te bekennen op haar wangen of voorhoofd. Halverwege de reis gaat de telefoon in zijn broekzak. Door de drukte is hij niet snel genoeg, maar hij vermoedt zijn partner of kinderen. Uit voorzorg pakt hij de telefoon alvast in de wetenschap dat hij zo teruggebeld zal worden. En inderdaad, zijn vrouw belt of hij even wat boodschappen wil meebrengen voor het avondeten.

De trein stopt in Duiven, de avond kan beginnen en doelgericht stapt hij richting de supermarkt.