Philippe Claudel/ Rivier van Vergetelheid

Met een vluchtige blik heb ik wel eens in serieuze recensies gelezen dat Philippe Claudel een meester is in het neerzetten van grijstinten. Ik kan dat in zekere zin beamen na het lezen van zijn Verslag van Brodeck en Grijze Zielen.

Nu ik ‘Rivier van Vergetelheid’ ken, constateer ik dat er sprake is van een diep donker grijze kleurschakering. Ik wist echter niet dat donkergrijs zo mooi kan zijn. En dat is vooral ook te danken aan het feit dat het grijze palet op de meest onverwachte momenten literair wordt opgesierd met felle rode verfspatten, maar ook verstaat Claudel de kunst om verloren hoekjes in het donkergrijs, fijnzinnig te voorzien van pastelkleurige miniatuurtjes.

 

Rivier van Vergetelheid

Philippe Claudel 

Bezige Bij

Amsterdam 

2006

 

Toch overheerst het soms adembenemende grijs bij Claudel. Ook Rivier van Vergetelheid gaat over oorlog. Maar nu niet over die allesvernietigende oorlog van op drift geraakte mensenmassa’s. Nee, het gaat over de oorlog die de ik-figuur voert met en in zichzelf over het intense verdriet na het verlies van zijn levensgezel Paule. Wanneer is hij haar fysiek kwijtgeraakt, bij haar werkelijke dood of al eerder gedurende haar ziekbed? En de centrale vraag in de vertelling is wanneer raakt hij het allesoverheersende verdriet kwijt. Mag hij dat wel kwijtraken? Is dat niet een onwenselijke schoffering aan het adres van Paule en de liefde die hij nog steeds in iedere vezel van zijn lichaam voelt?

In de eerste periode na haar dood zuipt de ik-figuur vooral en is apathisch. Na ruim zestig dagen komt hij op een soort tweesprong in zijn leven. (pag. 20/21)

‘Het zou beter zijn als ik alles van me af had gegooid toen het nog kon. Me had vermand, had geneukt met de eerste de beste griet die ik ontmoette. Weer aan het werk was gegaan, mijn werk dat niet stommer is dan dat van een ander. Me niet te veel gehecht had, afstand had bewaard. Ik had me onnozel moeten houden, en dan hadden de dagen, de rimpels en de glazen wijn de rest wel gedaan. Maar dan had ik de wegen weer moeten nemen die jij had genomen, de gezichten moeten terugzien die jij nog had gekend, vragen moeten beantwoorden; en op die manier zou ik gedwongen zijn om jouw dood steeds weer tegen te komen in de woorden van die anderen, in een eeuwige heropvoeding van jouw dood.’

De ik-figuur kiest voor de vlucht met medeneming van drie brieven van Paule en haar angora trui. Uiteindelijk belandt hij in het nietszeggende dorpje Feil aan de Maas in de Ardenne. Hij neemt zijn intrek bij een hospita, de oudere weduwe mevrouw Outsander en koopt drie schriften bij de neringdoende kantoorwinkel. De schriften zijn van het merk Conquérant. (veroveraar.)

In zijn Conquérants beschrijft de ik-figuur zijn verlies. Het verdriet komt op de meest onverwachte momenten. Iedere eenzame wandeling en ontmoeting met één van de dorpsbewoners kan aanleiding geven voor een flashback met Paule, maar ook met betrekking tot zijn negatieve gevoelens over zijn jeugd. Hij was immers maar een ongewenste hoerenzoon en dat liet zijn moeder maar al te graag weten.

De ik-figuur wordt als vreemdeling op een organische manier opgenomen door de dorpsgemeenschap, dat wil zeggen de klaverjassers in het café, de grafdelver Maltoorp, maar ook door de jonge en mooie Reine, die werkt bij de bakker. Ieder op zijn eigen manier helpt de ik-figuur zijn verdriet een plaats te geven, vaak niet eens bewust, maar gewoon vanuit volkswijsheden of opgedane zelfkennis op basis van hun eigen grijze leventje in Feil.

Als de lange winter voorbij is, komt het punt om het verdriet af te ronden, het is klaar. De relikwieën (brieven, trui en Conquérants) worden in de Maas gegooid. (p. 126/127)

Ik hurkte neer bij het water, ver weg van de pontons, dicht bij de brug. De brieven lagen plat op het wateroppervlak, ze bleven dicht bij de kant en draaiden rond. Het was alsof ze niet zo ver de rivier op durfden te gaan. Toen werd het papier zwaarder, het veranderde van kleur. Al Paules woorden raakten één voor één verstrikt in de blauwgroene netten van uitgelopen inkt, als bewegend, piepkleine delta’s, zo weer verdwenen, van een land dat toen ik ernaar keek mijn eigen beeld terugkaatste, het gezicht dat ik zelf niet kende. Mijn ogen volgden de brieven die wegdreven en uiteindelijk op de stroom werden meegevoerd. Niets kon ze ertoe bewegen kopje-onder te gaan. Ik had graag gezien dat ze in slaap vielen en wegzonken in de loop van de rivier, tussen de warrige algen en de schaduwen van het water, maar ze gingen richting horizon, daar waar hemel en Maas tezamen komen en hun licht uitwisselen, zodat de hemel helder en oneindig wordt en de rivier koud en winderig. Tussen die twee putten met hun onstoffelijke wanden gingen de brieven van Paule uiteindelijk ten onder.

En ik betrapte me erop dat ik helemaal geen verdriet voelde, geen steek in het hart, ook niet toen ik de trui zo ver mogelijk het water in gooide. Even vouwden de trui zich open, met wijd uitgestrekte mouwen, daarna verdween hij als een stuk lood in de diepte.’ 

Hij laat de grafdelver dan nog zeggen: (pag. 127)

‘Ieder op zijn eigen manier, je begraaft zo goed als je kan…’

Een heel fijn en vooral ontroerend boek(je) is dit van Philippe Claudel. Qua dikte denk je het in twee uur weg te lezen, maar zijn schrijfkunst noopte me tot herlezing en nagenieten. In de eerder genoemde werken van Claudel viel mij de relatieve ‘eenvoudige’ stijl op. De kunst om in alle eenvoud een heel levendig verhaal te boetseren. In Rivier van Vergetelheid wordt dat afgewisseld met bijna barokke zinnen en vooral heel gedetailleerde biologische en plantkundige beschrijvingen. Maar ook op culinair gebied laat Claudel zich niet onbetuigd als het gaat om opsommingen van voedsel in literaire hoogstandjes.

Nu wil het toeval dat ik tijdens het lezen van zijn werk een autorit maakte via de E40 van Duinkerken via Brugge, Gent en Antwerpen naar Turnhout, de Nederlandse grens over. De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik de autorit dwars door België op zijn minst deprimerend vindt en uitstekend past bij de grijstinten van Claudel, al ben ik ervan overtuigd dat Philippe Claudel ook deze reis kan beschrijven op een manier die uitstekend past bij mijn donkergrijze oordeel. Na lezing van dit werk krijgt een mens sowieso geen vrolijk gevoel bij België. Het Bureau voor Toerisme van Vlaanderen en Wallonië adviseer ik daarop ten stelligste Claudel niet in de huren voor het schrijven een kleurige reclamefolder.

Hoewel, toen ik onderweg, een eind voor Antwerpen de afslag Lochristi zag staan, was ik ervan overtuigd dat ook Feil of de andere plaatsen als Minelseen en Zoosten daadwerkelijk bestonden. Het raadplegen van Google-maps hielp me uit de droom. Want in een melancholieke stemming zou ik graag een tijdje in Feil willen logeren om uiteindelijk mijn zorgen in de Maas te gooien.

Rivier van Vergetelheid, misschien wel het mooiste boek dat ik in lange tijd heb gelezen. In ieder geval voor dit moment.

 

Grijze Zielen/ Philippe Claudel

Grijze zielen, een tweede kennismaking met de auteur Philippe Claudel voor mij en wederom is het een aangename verrassing geweest. Terwijl Het verslag van Brodeck mij al zo heeft weten de raken, lukte dat ook met Grijze zielen.

Philippe Claudel

Grijze Zielen

De Bezige Bij

Amsterdam 2005

Op een van de eerste pagina’s (12) geeft de schrijver al een (zijn?) definitie weg van Grijze Zielen:

‘Hij draagt altijd een groot schort van blauwe stof waardoor hij eruitziet als een ingesnoerd tonnetje. In die tijd had hij een vrouw die nooit uit bed kwam vanwege wat we hier een kwijnende ziekte noemen, iets wat hier nogal vaak voorkomt bij vrouwen die de novembermist en hun eigen ontreddering niet uit elkaar kunnen houden.’

Het gaat slechts om de vrouw van een van de bijrollen in het verhaal. Een vrouw die zelf geen rol van betekenis speelt. Voor mij is ze in meer of mindere mate symptomatisch voor alle karakters in het boek. Grijs.

 

Philippe Claudel

Nu verstaat Claudel de kunst van het verhalen en ik verzeker je dat het hem lukt om alle facetten van het grijs te offreren aan de lezer. En ook al lijkt ogenschijnlijk wit of zwart wel te bestaan, het wit krijgt een altijd weer een forse smet (van het leven) en ook het zwart in de karakters van de personages wordt van tijd tot tijd minder zwart.

In het afsluitende hoofdstuk herhaalt hij op een directere manier mijn interpretatie: (pag 233)

‘Het onderzoeken van ‘De Zaak’, wat ik heb gedaan, is ongetwijfeld een manier om de echte vraag maar niet te hoeven stellen; de vraag die niemand van ons over zijn lippen kan krijgen of door zijn hoofd of ziel wil zien schieten, onze ziel die inderdaad niet zwart en niet wit is, maar grijs, ‘behoorlijk grijs’, zoals Joséphine het lang geleden uitdrukte.’

En in het aangehaalde stukje ‘De Zaak’ lijkt ook de rode draad in het boek. De brute moord op een engelachtig meisje van de herbergier in een dorpje nabij de stad V. De hoofdpersoon, een politieagent, doet een reconstructie op deze moord en komt bij allerlei hoogwaardigheidsbekleders uit die mogelijk de dader(s) kunnen zijn. Maar Claudel verpakt zijn rode draad door een hoop omzwervingen. Zinnen worden onderbroken, met bijzinnen die vervolgens weer enige bladzijden lang in beslag worden genomen en voor de lezer de vraag opwerpen of er verband bestaat met de moord. Vaak niet. Of misschien heeft alles met alles een verband en komt ook het miserabele leven van de dorpsbewoners in zicht inclusief die van de agent in kwestie. Een afstandelijk leven naar zijn omgeving, afspelend in de nabijheid van de frontlinie in de eerste wereldoorlog. De doden, gewonden en oorlogsinvaliden zijn vooral ter decoratie van het miserabele leven in het algemeen en dat van het dorpje nabij V. in het bijzonder.

De oorlog op relatief veilige afstand en toch een (geestelijk) armoedig leven voor velen, ongeacht rang of stand. De domheid en vlakheid worden met net zoveel compassie beschreven dan de verdorvenheid van bijvoorbeeld de Procureur van V. of de rechters, de elite.

De enige compassie die de politieagent lijkt te hebben is die voor zijn vrouw Clémence, maar ze sterft vlak na haar kraambed, terwijl de politieagent zijn gelijk probeert te vinden bij de rechters in V. Omdat door de oorlog en de barre weersomstandigheden de weg naar zijn zwangere vrouw is afgesloten, kan hij haar niet ondersteunen. Een leven vol verdrongen schuldbesef speelt hem nadien parten. Zijn zoektocht naar de moordenaar(s) is eigenlijk de zoektocht naar het leven, naar de waarheid van dat leven. Hij heeft het niet gevonden, wel de grijsheid van het menselijke leven in al haar facetten. Hij kon er geen conclusies uit halen, maar hij heeft het wel beschreven, de politieagent. Hij heeft zijn leven er naar gezocht. Hij is uiteindelijk tevreden met de wetenschap alles, ook zijn inktzwarte elementen op zijn ziel, te hebben opgebiecht om zich vervolgens te kunnen voegen bij zijn overleden vrouw.

Philippe Claudel verstaat voor mij de kunst om het verhaal echt op de tweede plaats te zetten en de sfeer van het mens zijn op te tekenen. Een sfeerimpressie die aan de ene kant mild lijkt, maar door zijn scherpe beschrijvende stijl van ogenschijnlijk eenvoudige handelingen, heel donkergrijs kan worden. Hij sleept je mee in de sfeer en laat je kennismaken met een wirwar aan personen uit de gemeenschap in het dorpje nabij V. De daadwerkelijke moordenaar doet uiteindelijk helemaal niet ter zake.

De sfeerbeschrijving en ook de hoofdpersoon in beide boeken van Claudel die ik heb gelezen, laten overeenkomsten zien. Een oorlogsachtergrond die nooit helemaal expliciet aan de orde komt en een hoofdpersoon die orde moet scheppen. In het verslag van Brodeck was dat in naam van de gemeenschap, in Grijze Zielen deed de politieagent dat misschien wel tegen de zin van de gemeenschap in.

In beide gevallen is het proces belangrijker gebleken dat het eindproduct, de waarheid. Het proces is ook hetgeen mij erg in de boeken van Claudel aantrekt.

Het verslag van Brodeck/ Philippe Claudel

Het verslag van Brodeck, de hoofdpersoon uit Claudel’s gelijknamige roman is een adembenemend verslag. Een verhaal dat in je poriën gaat zitten, maar dan wel met het voordeel dat nachtmerries uitblijven. Het woord ‘beklemmend’ komt bij me op als het gaat om het verhaal als geheel, ‘afschuwelijk natuurlijke schoonheid’ is mijn oordeel ten aanzien van het taalgebruik van Claudel. En al is het boek door mij al bijna een half jaar geleden gelezen, het is blijvend in mijn geheugen gegrift. Met deze inleiding is de positieve klankkleur van mijn boekervaring over ‘Het verslag van Brodeck’ al prijsgegeven.
Nu rest mij nog om de woorden te vinden dit aan u over te brengen.

Op de achterkant van het boek is te lezen:
‘Het verslag van Brodeck is een parabel op de Shoah waarin het woord ‘jood’ niet één keer voorkomt.’
Maar ook het woord Duitser ontbreekt in het boek. Al lezende probeer ik me toch een beeld te vormen van plaats en tijd. Ik kom uit in de Franse Vogezen direct na de Tweede Wereldoorlog. In een klein, vrij afgelegen bergdorpje is mijn fantasie neergestreken. Het is in het geheel niet van belang voor het verhaal, maar wel lekker gemakkelijk. Trouwens Claudel gebruikt af en toe het zogenaamde dialect van de dorpsbewoners en dat is een mengeling tussen Frans en Duits, dus zoveel fantasie had ik niet nodig.

In dat kleine Franse bergdorpje komt het weeskind Brodeck op 4-jarige leeftijd samen met de oude vrouw Fédorine die hem zal opvoeden. Samen op de vlucht voor de verschrikkingen van die andere oorlog. In flarden komen stukken jeugd van Brodeck terug, vaak in relatie tot een van de andere dorpsbewoners die in al hun (on)menselijkheid prachtig worden beschreven. De lezer krijgt de indruk van een onbezorgde jeugd, ware het niet dat de kennis van het heden, de naoorlogse werkelijkheid in het leven van Brodeck, stukje bij beetje bekend wordt gemaakt. De lezer weet inmiddels dat Brodeck uit het dorp is weggevoerd naar een kamp en geheel tegen de verwachting van de dorpsbewoners is teruggekeerd.

Voor het zover is, voert de schrijver de lezer mee naar de studententijd van Brodeck in een nabij gelegen stad. (Straatsburg in mijn verbeelding) Hier zijn de vooroorlogse razzia’s al aan de gang. Iedereen die anders is loopt gevaar. In deze stad vindt Brodeck zijn geliefde en levenspartner Emélia. Ze gaan wonen in het dorp van Brodeck en leven er gelukkig samen met de oude Fédorine. Als dan ook nog een dochter geboren wordt, kan het dorpse geluk ogenschijnlijk niet op, ondanks de oorlog. Maar dan wordt Brodeck weggevoerd door vijandelijke soldaten en maakt de meest inhumane behandeling mee in het kamp op vijandelijk grondgebied. Waarom hij, omdat hij anders is of omdat iemand hem verraden heeft? Hij overleeft het en komt terug, terug in zijn dorp bij Emélia, dochter Poupchette en Fédorine. De oude vrouw verzorgt de uitgemergelde Brodeck als een klein kind zoals ze dat jaren terug ook heeft gedaan toen ze hem vond als wees. Emélia is daartoe niet in staat, want blijvende psychische schade door een groepsverkrachting van dorpelingen, hebben haar geestelijk misvormd. De oorzaak van het mutistische gedrag krijgt Brodeck pas later te weten.

Als de fysieke gezondheid weer is teruggekeerd, lijken de zaken zijn gewone draai weer te nemen. Maar Brodeck kijkt nu naar zijn dorp en haar bewoners met zijn ervaringen uit het kamp. Was hij wel hetzelfde als een ieder. Het dorp met de kleine mensen en hun verborgen talenten die vooral heel goed verborgen moesten blijven. Het dorp dat één gezamenlijk talent kende, namelijk de vorming van een benauwde gemeenschap. Een dorpsheid waar de herhaling van de seizoenen met hun feesten wordt gevierd, ieder jaar hetzelfde en ieder jaar met zindering en intriges omdat oude vetes onderhuids naar boven komen. Een dorp met een groot aantal café waar de zomer landerig over het dorp mag komen en waar de winterse koude geweerd wordt. Een dorp waar in ieder geval niets mag veranderen.

De verandering komt echter wel met de komst van een zonderlinge man die zijn intrek neemt in de plaatselijke herberg. De man intrigeert de bewoners, de man beangstigt de bewoners en de man frustreert de bewoners, alleen omdat hij anders is. De man wil, kan en mag geen aansluiting vinden met de bewoners, al spreekt Brodeck af en toe met de zonderling die de passende naam ‘Andere’ draagt.

De onderhuidse kolkende boosheid komt tot een climax, waarbij de Andere zijn dood vindt en het dorp een gezamenlijke geheim moet zien te bewaren. Brodeck is niet aanwezig bij de dood van de zonderling, maar wordt door de gezamenlijke raad van dorpsbewoners gevraagd op te schrijven wat er gebeurd is die bewuste avond.

Die zoektocht naar de waarheid van de dood van de Andere, is Brodeck’s zoektocht in de geschiedenis van zijn jeugd en die van zijn dorpsbewoners die amper hun medewerking geven. Integendeel, hoe meer Brodeck vraagt, hoe onwilliger hun houding.
Het verslag van Brodeck is de beschrijving van de kleine verhalen van de dorpse intriges, maar tegelijkertijd de grote menselijke drama’s in de geschiedenis die op de achtergrond meespelen. Opvallend is het synchroon lopen van deze zogenaamde kleine menselijke verhalen en de grote onaantastbare geschiedenis van de mensheid en haar naakte waarheden. Soms wordt de dorpse samenleving geconfronteerd met het kwade van elders, maar evenzo vaak is de dorpse gemeenschap zelf het kwaad.

Het verslag van Brodeck is een boek dat ik iedereen zou willen aanraden om de relatieve eenvoud, waarmee Claudel een enorme diepgang weet te creëren. Een diepgang die je raakt en evenzo goed niet te bevatten is. Over de literaire kwaliteit durf ik geen kundige uitspraak te doen en ik laat me leiden door mijn gevoel. En dat gevoel zegt wanneer iemand met zijn verhalende talenten de lezer, of in ieder geval mij, zo geboeid weet te houden, er sprake is van een uitzonderlijk literair hoogstandje. Op menig bladzijde weet Claudel zinnen te produceren die op zich al een thema voor een nieuw boek waard zijn.

Een daarvan, geheel willekeurig trouwens, wil ik graag delen:

‘Ze [Fédorine] zit met gesloten ogen en mompelt wat voor zich uit, ze verstelt haar verhalen en herinneringen en weeft tapijten van haar tot de draad versleten dromen; haar handen liggen op haar knieën, en in die handen, die droge handen getekend met kronkelende aderen en rimpels zo recht als het lemmet van een mes, kun je haar leven lezen.’

Voor mij een zin waarin de relatieve eenvoud gecombineerd wordt met diepgang, peilloze diepgang.

 

Het verslag van Brodeck

Philippe Claudel

De Bezige Bij 2008