Begrip, van de dag (55) Import

 

IMPORT

 

Vandaag kon ik er voor het eerst woorden aangeven. Ik ben ontheemd, eigenlijk een soort vluchteling. Overal waar ik in de mijn bijna vijftig jaar heb gewoond, behoorde ik tot de groep ‘Import’. Ik ben geboren in Heel (Limburg), mijn ouders kwamen uit het oosten van het land, maar dat was voor de dorpelingen ter plekke gewoon Holland, dus mijn ouders waren verfoeide ‘Ollanders’, oftewel import. Bij geboorte was ik dus al import. Daarna zijn ze naar Raalte verhuisd, daar heb ik ruim 16 jaar gewoond, dus ik ben er getogen. Maar als ze me vroegen, ‘Woar b’uj d’r ene van?’ en ik noemde mijn naam dan zag je ze denken. “Die ken ik niet, niet van hier.” In het gunstigste geval werd er met medelijden gesmiespeld ‘Import’, vaak werd er een vies gezicht bij getrokken of een wegwerpgebaar. Niet belangrijk.

Eenmaal meerderjarig, heb ik in Nijmegen gewoond en mijn thuis staat nu al weer zo’n 16 jaar in Duiven. U raadt het al, al weet ik hoe ik naar de Stevenstoren ‘moet krupe’ of op blote voeten ‘goan’ een echte Nijmegenaar ben ik niet geworden en ook in Duiven ben en blijf ik import, niet van hier. Een belangrijke indicatie is altijd dat mensen willen verhalen over vroeger, van hun dorp of stad. Toen was het allemaal anders, beter en in ieder geval niet zoveel import. Daar sta je dan met je goeie gedrag wereldburger te spelen.

Hoe lang is het geleden dat in Nederland, het land waar om de tien kilometer een ander dialect werd gesproken, men elkaar niet begreep? Hoe lang is het geleden dat dijenkletsende spraakverwarring plaatsvond bij de eerste boeren die uit het hele land gingen boeren in de Zuiderzeepolders? Het dialect van Limburg was reden tot grote hilariteit, hoog Haarlemmerdijks was iets ridicuuls al zagen zij het beslist anders en ook het geknauw van de Grunningers deed vermoeden dat de afstamming van de Neanderthalers nog niet zo lang daarvoor had plaatsgevonden. Ik vraag me af of ik nu de enige ‘ontheemde’ ben in Nederland. Zijn we dat niet bijna allemaal, of in ieder geval een ruime meerderheid. Ik moet dan vaak denken aan het vluchtelingenprobleem. Hoeveel maakt het uit in het land van de ‘importers’ waar je vandaan komt. N’importe quoi!

Begrip, van de dag (37) Alaaf

 

ALAAF

Het is vandaag de elfde van de elfde en het mantra van de jaarlijkse nieuwsvoorziening heeft de camera’s weer gericht voor een shot uit Brabant of Limburg. Ik houd wel van die vast terugkerende nietszeggende thema’s op het landelijke journaal. Over Carnaval heb ik hoegenaamd niets te melden, het zit niet in mijn genen, niet in mijn karakter al ben ik ver beneden de rivieren geboren. Ieder zijn meug, al moest mijn katholieke moeder vroeger bidden voor het zondige Zuiden tijdens de Vastenavond. Ik zou zeggen Alaaf!

Alaaf, een raar woord eigenlijk als je het even goed proeft. Normaal gesproken bezigt men dat niet in het dagelijkse spraakgebruik, zelfs niet in gebieden die verder weg staan van het ABN of wat er voor ABN door moet gaan. Er zijn twee versies wat de oorsprong is van het  Keulse woord. De eerste zou zijn een verbastering van elf, een voor de hand liggende verklaring. Het tweede zou een begroeting van Keulse carnavalvierders zijn die in plat Keuls elkaar bevragen all af (in Hoogduits all ab). En hèt moet natuurlijk af zijn voor je echt los mag gaan.

Ik vraag me dan wat er af moet zijn, je werk, je katholieke plichten om de wereld beter te maken of dat de ruzie met je vrouw beslecht is? Pas dan kan er carnaval gevierd worden om na het carnaval met een kater op je werk te komen, alle 10 geboden te zijn vergeten en weer ruzie met je vrouw omdat je het gebod van het overspel naast je neer hebt gelegd. Carnaval is antropologisch het feest van de omkering van maatschappelijke rollen. Ik vraag me af of die behoefte er nog wel is anno 2015 als je een beetje om je heenkijkt. Eerder zou ik denken aan de wens van totale verdoving. En dat is het in de praktijk ook vaak. Zoals ik al zei, ieder zijn meug. Alaaf!

K*tjelekker25, veel is er in veertig jaar niet veranderd

De herinnering aan je eigen geboorte is voor de meeste mensen een onmogelijke opgave. Tenminste, dat is mijn mening, al beweren kleine groepjes spirituelen het tegendeel. Je eigen komst op Aarde is een enorme leegte die hooguit opgevuld kan worden met de informatie die je ouders kwijt willen. In mijn tijd was het nog niet gebruikelijk om van de bevallingssereniteit een multimediaal circus te maken en de kraamvisite te trakteren met foto’s en video’s van het moment suprême. Ik geloof dat ik niet rouwig ben over het gemis van de beelden van mijn Aardse landing.

In tegenstelling tot de geboorte, behoort een bezoek aan je geboorteplaats wel tot de reële mogelijkheden. In mijn geval is dat Heel, nabij Roermond. Soms zijn er momenten dat je heel even een glimp wil opvangen van het huis waar het eens allemaal begon. Een rationeel argument voor deze oprisping kan ik niet bedenken. Maar goed, de ratio van het leven zelf is niet altijd even gemakkelijk, echter omdat levenstwijfel zo’n vermoeiende bezigheid is, zoeken we maar naar wat verstrooiing. Bijvoorbeeld in een weekend met je zoon langs je geboortehuis rijden. In het Limburgse Heel dus.

Welwillend zit je zoon naast je in de auto, na een lunch op het marktplein in het nabij gelegen Belgische Maaseik. Samen keuvelen we een beetje, de radio is aan met hedendaagse muziek. Het is behaaglijk warm in de wagen, in tegenstelling tot de natte waterkou in het Limburgse Maaslandschap.

‘ Zullen we even naar mijn geboortehuis rijden?’

‘ Is goed, maar zijn we daar acht jaar geleden ook al niet geweest?’

‘ Goh, weet je dat nog?’

‘ Ja, maar ik wil er nog wel eens heen.’

Bij binnenkomst in Heel is het noodzakelijk om de plaatselijke plattegrond even te raadplegen, want de weg weet ik niet meer. Ik heb dan ook maar 18 maanden in Heel gewoond. De zachte G is ook niet aan me blijven kleven. Gelukkig is het een klein dorpje en het adres is zo gevonden.

Ondertussen vermaakt mijn zoon zich met het lezen van de routernamen in de omgeving. Via zijn mobiele telefoon kan hij al rijdend alle draadloze internetverbindingen traceren. Vaak hebben deze verbindingen voor de hand liggende namen die refereren naar de naam van de bewoners van het pand. Het was ons al opgevallen dat naast Janssen, de naam Gijssen en Hendriks veelvuldig voorkomen. Soms wordt slechts het adres de routernaam en in enkele andere gevallen is er iets creatievers bedacht.

‘ Pierke, Ge Fransen, vlaaibaai, Janssen.’

De namen in Heel worden opgelezen via het mobiele wonder van mijn zoon.

‘ We zijn er bijna.’

Mijn zoon kijkt op en zegt terecht dat het niet zo’n beste buurt is.

‘ Och, dat valt wel mee,’ zeg ik tegen beter weten in.

De vorige keer was het me al opgevallen dat de straat waarin ik geboren ben er wat sjofel uitzag.

‘ Gewoon een arbeidersbuurt, niets mis mee.’

Mijn ouders, komend van ver buiten Limburg, waren altijd erg content met het nieuwbouwhuis dat zij toentertijd betrokken. In de tijd van woningnood van de jaren zestig was een knap huisje belangrijker dan een baan. Toen het huis via een landelijke advertentie gevonden was, werd de baan er gewoon bij gezocht.

‘ Frans Schoenmaker, Arie&Truus, Kutjelekker……….hè?

Mijn zoon barst in lachen uit.

‘Die zijn niet wijs, Kutjelekker25, dat doe je toch niet? Wat een kansloze lui. Op welk nummer ben jíj geboren pa?’

‘ Op nummer 25.’

De hilariteit was compleet. Met een korte blik op het huis, de vleselijke voorkeur van de huidige bewoners tonend, rijden we maar door, de verloedering achter ons latend.

‘ Het is niet meer wat het geweest is,’ verweer ik me zachtjes zonder dat mijn zoon het hoort.

De laatste zin blijft in mijn hoofd hangen. Hoe was het eigenlijk, toen, in het jaar 1966?

Over Heel heb ik altijd lovende verhalen gehoord als het gaat om het eerste huis van mijn ouders. De omgeving vonden ze bovendien geweldig, maar daarmee hield de loftrompet over Heel eigenlijk wel op.

Ze kwamen uit Amsterdam en Utrecht en hadden inmiddels geroken aan de vrijheden die beginjaren zestig aan het ontluiken waren in Nederland. Zelf kwamen ze beide uit degelijke katholieke gezinnen uit het oosten des lands, dus eerst netjes trouwen en dan pas samenwonen. Met deze Roomse bagage dachten ze het wel te redden in Limburg. Het viel wat tegen. Mijn moeder heeft nog een tijdje gewerkt als verpleegkundige in een verzorgingstehuis voor nonnen. Menigmaal heb ik het verhaal gehoord dat de oude besjes pas dan bediend werden, hetgeen voor een plaats in het Hemelse Rijk een voorwaarde was, als het testament aan de kerk werd overgemaakt. Mijn vader was als gediplomeerd verpleegkundige aangetrokken in de zwakzinnigenzorg dat tot die tijd bestierd werd door Broeders. Ik durf niet te zeggen van welke orde ze waren, maar Broeders van Liefde voor de verstandelijk minderbedeelden waren ze zeker niet. Het vergelijk met het hedendaagse Roemenië wil ik niet maken, maar veel beter was het niet. Waarschijnlijk wel schoner, maar daar was dan ook alles mee gezegd.

In het Roomse Heel was het toen nog zeer ongebruikelijk om weerwoord te bieden tegen de geestelijkheid. Maar met diploma en eigentijdse kennis op zak, heeft mijn vader dat toch met regelmaat gedaan. Het is hem uiteindelijk duur komen te staan.

Naast de werkkring, beleefden ze ook weinig vriendschappelijke contacten met dorpsgenoten, uitzonderingen daargelaten. Ze waren ‘Òlanders’ en voor de gemiddelde bewoner van Heel deugden de Maastrichtenaren eigenlijk al niet. Mijn ouders hadden het gevoel dat ze met de nek aan werden gekeken. De hang naar hun beider roots werd snel groter. Een telefoon hadden ze nog niet, want voor een aansluiting moest rekening worden gehouden met een wachttijd van twee jaar of meer. Noodgedwongen fietste mijn vader met enige regelmaat naar het nabij gelegen Thorn om met de familie te bellen. Het alternatief was de telefoon in het plaatselijke postkantoor waarbij iedereen kon meeluisteren.

Hoewel het aan hun kerkgang niet heeft gelegen, hebben ze snel na de geboorte van mij en mijn broertje het Rijke Roomsche Limburg achter zich gelaten.

Een van de positieve uitzonderingen was de buurvrouw van mijn ouders, die van nummer 23. Niet dat ze goede vrienden zijn geworden, maar toch ze hadden een band, vooral mijn vader. Uiteraard met volledige instemming van mijn moeder. De buurman is een ander verhaal. Die zoop en sloeg zijn vrouw. Tegenwoordig zouden we dat huiselijk geweld noemen, toen blijkbaar niet. Ook ‘Blijf van mijn lijf’ huizen waren nog niet in zwang. Deugdelijke zwakzinnigenzorg moest trouwens nog uitgevonden worden.

De buurvrouw en buurman bleven gewoon bij elkaar en mijn ouders konden ongewild delen in lief en leed van het Limburgse burenpaar. Ik weet niet of de buurvrouw een knappe verschijning was. Ze had ze in ieder geval niet allemaal op een rijtje. Zo liep ze iedere keer naar buiten als mijn vader de tuin aan het sproeien was. De planten moesten nog groeien, het waren immers nieuwbouwhuizen, dus van enige privacy was geen sprake, daaraan werd gewerkt middels het sproeien. Ze bukte zich omslachtig met haar achterste naar mijn vader, die uiteindelijk bezweek voor de verleiding en de tuinslang richtte op de billen van de buurvrouw, die het uitgilde van plezier.

Op zondag had ze echter andere verplichtingen. Na de kerkgang gingen de dorpsbewoners uiteraard naar de kroeg of naar de kruidenier, die toen nog open was. Een enkeling had andere plannen. Via het achterommetje klopte ze bij de buurvrouw aan, om een half uur later weer te verdwijnen. Of buurman hier weet van had, vertelt het verhaal niet. Hij zat op dat moment in de kroeg, misschien wel van het geld dat zijn vrouw verdiende.

Eenmaal vergiste zich een klant en klopte bij mijn moeder aan met de vraag in onvervalst Limburgs:

‘ Doet de naaimachine het nog een beetje?’

Hij is onverrichter zaken weggegaan.

‘Kutjelekker25, kutjelekker25………’

Eigenlijk is er niet zoveel veranderd in die ruim veertig jaar. Toen was het ‘kutjelekker23’. Het was nog niet via een mobiel te traceren, maar veel katholieke mannen uit Heel wisten het wel degelijk te vinden.