Vrouwensolidariteit in lentekriebels

 Als ik lentekriebels zou moeten krijgen, dan is het vandaag. Vanochtend viel het tegen, nu is de lucht nog grijs, maar het is onmiskenbaar zachter. Met de jas open loop ik naar het station om het weekend te vieren. Mijn goede stemming is daar aan te danken, niet aan zogenaamde lentekriebels. Ik heb geen last van lentekriebels, nooit gehad trouwens. Volgens mij zijn dat bakerpraatjes uit de vrouwenbladen. Uiteraard is het fijn dat het niet meer koud is, maar om nu een hormoonkwestie te maken van de getijdewisselingen gaat mij te ver. Bovendien worden er in de wintermaanden niet meer kinderen geboren dan in andere maanden.

 Er is plaats in de trein en ik stort me op een sudoku. Een nietszeggende bezigheid, waarmee je je kunt afsluiten van andere reizigers. Na mij komen meer mensen in de trein. Drie bakvissen discussiëren omstandig waar ze gaan zitten. De blonde, met de grootste mond, dirigeert haar vriendinnen naar twee lege plaatsen Zelf gaat ze naast mij zitten, in gezichts- en op gehoorafstand van haar vriendinnen. Het meisje bij het raam is zichtbaar verlegen met de situatie, want ze doet niet mee met de gesprekken. Ze luistert wel, want ze kan haar heftig orerende vriendinnen niet de indruk geven dat ze hen afvalt. Ze lijkt me een kwetsbaar type, die de andere twee Xantippes niet tegen zich in het harnas wil jagen. Dan ben je de klos, dat zag ik ook wel.

 Het blonde meisje is hevig in de weer met haar telefoon. Ik zie slechts haar steile haren langs haar gezicht, kijkend naar haar heen en weer bewegende vingers. Tegenover me zit een fors roodharig meisje met een foute blauwe bril. Ze kijkt heel gemeen en is eveneens met haar telefoon bezig. Het is het type dat graag bij de ‘boss’ in het gevlei wil komen, doodsbang om in de impopulaire positie te belanden waarin dit soort meisjes doorgaans terechtkomt in meisjesgroepen, want haar leven geven voor een vriendje zit er nog niet in.

‘Stom zeg, nu durft Samantha wel te zeggen dat Ruth niet deugd, vanmiddag zei ze niets,’ roept de rooie tegen de blonde.

‘Ja en die Ruth maar zielig doen, een beetje stom gillen om de aandacht te krijgen, maar achter je rug maar ‘pingen’ en vals zijn, die heks,’ repliceert de blonde.

De rooie kijkt blij om de bevestiging van haar ‘hartsvriendin’. Het verlegen meisje bijt op haar lip en kijkt weg. En ik vind de oplossing voor alle zessen in de sudoku, terwijl ik waarneem dat ik niet de enige ben die luistert naar het stel. Naast me begint de blonde omstandig heen en weer te schuiven en omdat ze dicht bij me zit voel ik haar boosaardige aura.

‘Angelique zegt dat ze van Tim had gehoord dat er meer was, alsof wij dat niet wisten. Had ze ook vanmiddag moeten zeggen.’

De rooie neemt de verontwaardiging over van haar vriendin en blaast bijna ziedend in het gezicht van haar overbuurman. Ze heeft niets door, want ze kijkt al weer op haar pingapparaat.

‘Dat is nu altijd zo, als je ze nodig hebt dan zijn ze er niet, maar achteraf wel aardig willen doen. Nou, ik trap daar mooi niet in.’

‘Toch heeft Angelique ook wel goeie dingen gedaan.’

De rooie tempert haar woede om qua emoties in de pas te blijven met de blonde. het verlegen meisje kijkt stuurs, krult haar lippen een beetje om de blonde te bevestigen, maar die merkt het niet eens op.

‘Moet je horen.’ Ze leest van haar telefoontje. ‘Die stomme bitch is aan het pingen, zegt ze dat wij niet moeten denken dat we alles weten.’

‘Ach het is zo duidelijk als maar wat, iedereen weet het, maar niemand durft het te zeggen.’

De rooie kijkt nu smekend en vals tegelijk naar haar vriendin, hunkerend om bevestiging. Het kwetsbare meisje probeert zich onzichtbaar te maken. Haar vriendinnen zijn te veel in beslag genomen door de pings die binnenstromen. Ondanks dat de decibels toenemen, vind ik ook de ‘achten’ van mijn puzzel en kan heel snel een aantal andere open plekken invullen. Ik weet hoe vrouwen in groepen kunnen zijn. Vrouwensolidariteit is een uiterst instabiele substantie en vrouwenruzies zijn eerder regel dan uitzondering, zeker op de leeftijd van de middelbare school. Want hoe oud zullen deze kinderen zijn, vijftien, hooguit zestien. Ik ken ook de verhalen van pesterijen op school van de nietsontziende ‘bijenkoninginnen en hun gevolg’ die de sfeer in hun klas op een drastische en intens gemene wijze kapot kunnen maken. Vriendschap met deze meisjes is soms de enige overlevingsstategie. ‘If you can’t beat them, join de valse loeders’ is een heel begrijpelijke strategie op de middelbare school.

De trein nadert zijn eindbestemming, ik heb mijn sudoku af ondanks de afleiding. Het gevoel voor decorum is tanende, terwijl de conversatietoon nog verder oploopt.

‘Weet je wat het is met die slet’

Ze kijkt de rooie aan, die wat dommig, maar nog steeds intens gemeen terugkijkt. Beide hebben ze niet door dat er zeker twintig mensen heel nieuwsgierig zijn om kennis te nemen wat er nu met die ‘slet’ aan de hand is.

‘Als het nu alleen tongen is, maar ze gaat ook nog met hem zitten neuken. Stomme doos’

Dat is het laatste wat de blonde te zeggen heeft, haar vriendinnen achterlatend. Zonder de blonde is die rooie niet zo stoer meer. Ze kijkt nog wel gemeen. Het kwetsbare meisje kijkt alleen nog maar naar buiten. Ik denk haar te begrijpen. Zelf krijg ik oogcontact met twee jonge vrouwen die besmuikt lachen alsof ze zeggen, het zijn wel onze seksegenoten, maar zo zijn wij niet hoor. Wanneer ik uitstap, miezert het een beetje, maar het is nog steeds zacht. Als ik al lentekriebels zou hebben gehad, dan zijn ze nu weer weg. Ik ben nog wel blij dat de kou uit de lucht is en dat het weekend is natuurlijk.

Scharen?

De onschuld van een 43 jarige man kan ik met geen enkele formule definiëren, maar er zijn momenten dat ik dat stadium, mogelijk onbewust, wel eens benader. En al klinkt het ongeloofwaardig, hedenmiddag was zo’n moment. Nog snel even een vergeten boodschap doen en met de lentezon op mijn gezicht fiets ik rustig in een zorgeloos vacuüm. Dit is een staat van zijn, die helaas maar zelden voorkomt, bij mij in ieder geval niet.

Bij het naderen van de supermarkt in de buurt zie ik groepjes jeugdigen zich ophouden op het pleintje. Zij hebben ook de lente ontdekt. Nu weet ik dat er mensen zijn bij wie meteen alle alarmbellen gaan rinkelen bij het ontwaren van bij elkaar klittende jeugdpuistjes. Dat gevoel heb ik nooit. En met de huidige eufore stemming al helemaal niet. Ik stal mijn fiets in de directe nabijheid van twee meisjes die zitten te keuvelen met een onnozelaar op een brommertje.

Nu gebied de eerlijkheid mij te zeggen dat een categorie pupergrietjes nog wel eens heel akelig onverwacht uit de hoek kan komen, zeker als ze met meer zijn. Ze kijken in je richting, lachen soms besmuikt, maar vaker gieren ze het uit van de zenuwen. Meestal blijft het bij een geforceerde groet door de heldhaftigste van het stel die heel hard zegt:

“Dag mijnheer”

Een neutrale droge tegengroet, blijkt meestal voldoende te zijn voor een oorverdovend gegiebel van het hele stel, maar daarmee is voor mij de ergste ellende ook voorbij.

Een van de meisjes zit met de rug naar mij toe op een fietsenrek, terwijl de brommerpukkel van het ene meisje naar het andere meisje kijkt. Mijn inschatting is dat hij een keus wil maken wie hij het leukste vindt. Maar voorlopig zal hij de hond nog in de pot vinden, denk ik. Uit haar ooghoeken neemt het tweede meisje me waar. En ja hoor, daar begint het giechelen al. Ze smiespelt iets tegen haar vriendin, die meteen haar gezicht naar me wendt. Beide meisjes zijn dertien, misschien veertien jaar oud. De hoeveelheid make-up laat ze beslist niet ouder lijken. Nu is het giechelen in stereo, terwijl de jongen op zijn brommer emotieloos blijft kijken. Hij lijkt de lol er niet van in te zien of meer waarschijnlijk hij begrijpt er helemaal niets van. Dat deel ik dan met de jongeman, hoewel ik mezelf veel minder onnozel vind.

Met dat ik naar de winkel loop, vraagt het meisje, nu weer met de rug naar me toe.

‘Mijnheer, mijnheer, weet u wat scharen is?’

De gierende uithaal van beide dames hoor ik amper, terwijl ik wel zie dat de jongen zich ietwat ongemakkelijk begint te voelen.

‘Misschien toch maar geen van beide dames zie je hem denken.’

In mijn inmiddels niet zo zorgeloze gemoedstoestand, werken mijn hersenen op volle toeren. Wat moet ik antwoorden, het mag niet al te sukkelig lijken. Een joviaal antwoord met spitsvondigheden is aan mij nooit besteed. Dat weet ik van mezelf. De humor komt altijd pas achteraf.

‘Scharen’ dat is een woord dat ik diep uit mijn geheugen moet graven. Het woord zoals de premature bakvissen het bedoelen, maakt geen deel uit van mijn dagelijkse vocabulaire. Het staat buiten kijf dat binnen de damesliefde de terminologie uitgebreider is dan ik mogelijk kan bevroeden, maar het woord ‘scharen’ is me bekend.

Ik kan natuurlijk zeggen dat het een naaiwerktuig is, maar in deze context helemaal fout natuurlijk. Bovendien is het in deze tijd ongepast dat een veertiger aan wildvreemde meisjes seksuele voorlichting gaat zitten geven, hoe onschuldig de man ook is.

Deze zaken bedenk ik me in luttele seconden en op de automatisch piloot probeer ik zo olijk mogelijk te zijn door te zeggen:

‘Scharen? Dames, ik zou niet weten.’

Terwijl ik nonchalant doorloop, krijg ik meteen repliek van de kinderen.

‘Dan moet u dat uw vrouw maar vragen, die weet het vast wel.’

Kijk, daar zie ik de humor dan wel weer van in, ondanks de grofheid die de opmerking in zich herbergt. Maar zouden ze wel beseffen hoe onhoffelijk en beledigend zo’n opmerking naar mij is? Ik denk het niet en kijk de meisjes even aan trek mijn wenkbrauw omhoog en loop stoïcijns verder. De jongen wendt zijn gezicht af, want ondanks zijn onnozelheid lijkt hij te beseffen in welke genante vertoning hij zelf onderdeel is geworden. Hoewel ik me afvraag of hij wel weet wat ‘scharen’ is.

Terwijl ik me onder het winkelende publiek schaar, overweeg ik even twee kinderschaartjes te kopen en ze aan de meisjes uit te reiken. Maar ik besef dat dit misschien aanzetten is tot onoorbare acties bij minderjarigen en dat wil ik niet. Ik had ze natuurlijk ook kunnen verbeteren in hun Nederlandse taalgebruik.

‘Scharen is meervoud, dus de vraag moet zijn ‘Mijnheer, scharen wat zijn dat.’ En dat weten jullie toch wel als meisjes van elf of twaalf jaar.’

Want dat vinden ze niet leuk als je ze jonger inschat. Ik voel dat de humor zich in mij begint los te wrikken.

Ik moet echter maar enkele boodschappen, dus ik ben al snel weer bij mijn fiets. De meisjes giechelen nog een beetje en eentje krijgt zelfs blosjes op haar wangen van schaamte. De jongen kijkt omstandig naar het motorblok van zijn brommer. Zelfs daar lijkt hij amper iets van te begrijpen.

En ik, ik stap heel volwassen op mijn fiets, geniet nog wel van de lentezon, maar het onschuldige gevoel is wel helemaal verdwenen.